Later

later

We moesten een zinnetje ontleden:
Komende zomer gaan we kamperen
of Morgen komt Leo logeren, zoiets.

Ik vond dat dat geen heden was
dus ik gokte op iets nieuws:
toekomstige tijd.

‘Mis wijsneus’, zei de meester.
‘Toekomstige tijd bestaat niet, meid.
Hoe dat soort dingen heten
kun jij nog helemaal niet weten.
Dat krijg je later pas.’

© Judy Elfferich

Sst…

roze ei
In het heimelaatje
slaapt een roze ei.
Daarin groeit een kuiken
dat weet van jou & mij.

Achter de verklapdeur
loert een paarse papegaai,
pleister om z’n snavel.

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 15, ‘De toekomst is nu’

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 15, ‘De toekomst is nu’.

 

 

Gelukskever

scarabee

Onder in mijn kopje thee
vond ik bij het ontbijt
een kever, groen met goud:
een echte scarabee,
Egyptisch en oeroud.

Een soort museumstuk.
Op zijn buik staan allemaal
hiërogliefen, tovertaal
uit Toetankhamons tijd.
Ik dacht: die brengt geluk.

Dus naar school nam ik hem mee
aan een ketting om mijn nek.
Nou hadden we vandaag
toevallig bij geschiedenis
een Knappe Koppen Kwis.

Meteen al bij de eerste vraag
kroop die kever naar mijn oor
en zei het goede antwoord voor.
En zo ging het dus door…
Ik wil hem nooit meer kwijt.

Bij elke toets, bij elk dictee
vertrouw ik op mijn scarabee.
Het is een echte crack.
(En ooit raak ik gewend
aan zijn Egyptische accent.)

© Judy Elfferich

Man zonder hond

kwijt, illustratie © Kees de Kort (fragment)
fragment illustratie DICHTER. 13 | © Kees de Kort

Bij de vijver in ’t park zie ik iedere keer
die ene meneer.
Gejaagd loopt hij rond en als ik naar hem kijk
komt hij naar me toe.

Dan aait hij Baloe:
‘Ben jij soms mijn hond? Was ik jou misschien kwijt?’

Vandaag in het bos loopt Baloe lekker los,
daar hoor ik geroep.
Diezelfde meneer: ‘Sammy! Boef! Bella! Beer!’
Baloe kijkt niet op.

‘Waar is het asiel? Ben ik daar al geweest?’
En weg is hij weer.

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 13, ‘Te leven en dat leven te vergeten’

 

Dit gedicht staat in DICHTER.13, ‘Te leven en dat leven te vergeten’.

 

 

Vikingliedje

Yggdrasil

’s Avonds als ik slapen ga
tel ik de negen werelden na.

Een van de mensen, twee van de goden,
een van de reuzen en een van het vuur,
een van de elfen en een van de mist,
een van de dwergen, een van de doden.

Als het avond wordt en stil,
als het ijzig wordt en kil
denk ik aan de wereldboom
Yggdrasil.

Alles, alles wat er is
groeide uit het grote niks
waar ik in val als ik slaap:
Ginnunga-gaap.

© Judy Elfferich

.
Over Yggdrasil
Over de Ginnungagap

Wilgenmagie

wilgenprieel - foto: Glamhag @ Flickr, CC by-nc-sa

Hang je zorgen aan de wilgen,
vlecht ze in de takken vast
met voor alle zekerheid
bovenop een dikke knoop.

Snij een wilgenhouten fluit.
Blaas je last en narigheid
een-twee-drie de wereld uit.

Ga op zoek naar wilgentenen,
lang en dun, een hele hoop.
Kies een plek en steek ze daar
in een cirkel in de grond.

Vlecht naar boven in het rond,
bind de punten bij elkaar.
Knip een deur en knip een raam.

Stap naar binnen. Bijna klaar…
Geef je hut van levend hout
een geheime tovernaam.

© Judy Elfferich

Spaarvarken

spaarvarken

Lang was ik de bewaarder
van mooie glimmermunten
uit verre vreemde landen.
Die kwamen uit de zakken
en koffer van mijn baas.

Een keer hielden zijn handen
me even op mijn kop,
ik zweefde door de lucht,
hij porde met iets puntigs
en ’t geld viel uit mijn rug.

Leeg werd ik meegenomen
naar Harry’s kringloopshop.
Naast een kapotte vaas
heb ik daar zacht staan grienen
en dikwijls diep gezucht.

Dat waren dieptepunten…
Toen kwam een hand me pakken.
Die klant kocht me gelijk!
Trots sta ik nu te kijk,
heel sjiek, in een vitrine.

Wie had dat kunnen dromen?
Ik glim van snoet tot staart,
blij met mijn nieuwe baas
die nergens geld bewaart
maar oude varkens spaart.

© Judy Elfferich

Eierdop

knijndop

Mijn moeder gooide nooit wat weg.
Ik weet wel hoe dat kwam:
door de brand van Rotterdam.

Op een mooie lentedag
(ze was toen bijna elf)
vielen bommen uit de lucht
en brandde heel de stad.
Net op tijd zijn ze gevlucht.

Iemand ergens ving ze op:
‘Kom maar bij bij ons logeren.’
Nadat de boel wat was geblust
ging mijn opa even terug,
kijken wat er over was.

Dat was niet veel.
Aan een randje van hun bad
dat uit de puinhoop stak
zag hij waar het moest zijn.
Hij vond mijn moeders eierdop.

Stel je voor: je huis, je straat,
dat dat opeens niet meer bestaat.
Geen kamer meer, geen kleren,
geen speelgoed en geen kam,
niks van jezelf.

Alleen een eierdop
in de vorm van een konijn.
Nog helemaal heel.

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 11, ‘Bewaard’

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 11, ‘Bewaard’.

 

 

De teen van Tinus

Een elfstedenballade

teen

Toen Tinus aan de tocht begon
was hij in prima vorm.
Hij schaatste, schaatste wat hij kon
door sneeuw en kou en storm.

Het ijs vol scheuren overal,
je reed je ijzers krom.
Voor Sneek al kwam zijn eerste val,
een arm ging uit de kom.

Aan stoppen dacht hij geen moment:
straks op de Bonkevaart
de eerste zijn (en dat als Drent!),
dat was hem alles waard.

Hij was wel wat beteuterd
toen hij zijn pakje brood
niet open kreeg gepeuterd,
zijn vingers leken dood.

Zijn tenen voelde hij niet meer.
Hij kreeg de hongerklop.
Hij viel nog minstens twintig keer.
Maar Tinus gaf niet op.

Na alles wat hij had doorstaan
werd hij niet nummer een.
(Reinier die kwam als eerste aan
met na hem Jan en Jeen.)

Zijn vingers en zijn oren
ontdooiden net op tijd.
Eén teen was zó bevroren,
die raakte Tinus kwijt.

Hij dacht: nu moet ik zonder
die teen door ’t leven gaan.
Maar wonder boven wonder,
hij groeide toch weer aan.

(De oude teen van Tinus
heeft nu een ereplaats
waar hij altijd te zien is:
’t museum van de schaats.)

© Judy Elfferich

Het Hindelooper Schaatsmuseum bewaart echt een stuk van Tinus Uddings in 1963 bevroren teen.

Over de Elfstedentocht van 1963
Fimpje: Tinus Udding vertelt over zijn avonturen