We deden dat het oorlog was

Edvard Munch, Troost

Wij waren de arme de zielige kinderen
gerafelde jurken niks aan onze voeten
We hadden geen ouders geen huis en geen brood

We moesten maar stilzitten op onze hurken
samen onder de trap met een pan op ons hoofd
Waren blauw van de kou
We kauwden op zoethout en gras

We mochten niet praten dus moesten we seinen
Er hingen spionnen rond in de gordijnen
Wat waren we bang en wat duurde het lang

En o wee als ze kwamen de wrede soldaten
de moffen de Vikingen en de Romeinen
Kregen die ons te pakken dan zouden we boeten
Ja dan moesten we mee

In de kelder stond water in de gang lagen mijnen
en toen viel jij flauw en toen redde ik jou
Ik voerde je wurmen en kakkerlakken

Voor mij was er helemaal niks meer te eten
dus toen ging ik dood en moest jij me begraven
op het veldje van eer in de tuin naast de kat
Je was diep in de rouw

Wat een ridderlijk lot wat een siddergenot
als we oorlogje speelden wij twee
De echte was jaren en jaren geleden

Misschien dat toen andere eerdere kinderen
om zich niet te vervelen
deden dat het vrede was

© Judy Elfferich

In spin

Lea Adriaans & haar vader Sjaak

Lea Adriaans, Sjaak & Lea

Weet je de tijd nog
dat wij er niet waren?

Niemand zei pappa, je was gewoon Sjaak,
Sjaak van Janske, want ik was nog nergens,
ik was in de maak.

Toen sprong in een bocht van de tijd
in spin, ik de wereld in.
Jij werd vader, ik jouw kleine meid.

We speelden, we deelden papier, verf en krijt.
Waren het uren of jaren
dat we hebben getekend, geschilderd, gekleid?

Door doen en verzinnen
hield de klok op met tikken.

Soms botsten de ikken
maar ergens waar potloden dansten
daar kwamen we altijd weer samen.

Toen sprong in een bocht van de tijd
uit spuit, jij de wereld uit.
Ik bleef achter, maar ben je niet kwijt.

Ik zocht en ik vond,
ik speel en ik deel je in verf en in krijt.
Een springtouw zoemt rond door de eeuwigheid.

© Judy Elfferich

.
Dit gedicht maakt deel uit van het kunstproject In Between van Lea Adriaans & friends.

kunstproject In Between

Halte Tussentijd

Lea Adriaans, zeppelin

Hier moeten we eruit.
Hier stopt de laatste bus,
hij gaat niet meer terug.

Waar zal de nacht ons brengen,
wat staat ons daar te wachten?
We gluren door de ruit.

Dan openen de deuren,
een oud-bekende stem
roept om: ‘Hier overstappen
op luchtfiets, vogelrug
of zelfgemaakte zeppelin.’

We laten alles achter
behalve een klein koffertje
vol zelfverzonnen kleuren
gemaakt om mee te mengen.

Aan jou en jou en jou
wordt dat nu toevertrouwd
dus kom, pak aan pak uit
en kijk: een eindpunt wordt begin,
zo blijven we gebeuren.

© Judy Elfferich

.
Van 24 mei tot 28 juni hangt dit gedicht in de Rebushalte van Het Living Museum in Vught, als onderdeel van een mini-expositie met Lea Adriaans.

Rebushalte III: Lea Adriaans
podcast Het wachten waard, met Lea & Judy

De Dooievaar

kiekeboe

Een witte veer waait op de wind,
Een zwarte veer drijft in de sloot.
Waar is de Dooievaar naartoe?
Waar zou hij zijn gebleven?

We vroegen het een Hagenaar.
Die zei: ‘Hè, is ie weg? Wat raar.’
We vroegen ’t een Egyptenaar.
Die zei: ‘Ik zag hem vorig jaar.’

We vroegen het een steunpilaar.
Die zei: ‘Het nest voelt minder zwaar.’
We vroegen het een makelaar.
Die zei: ‘Piekfijn en instapklaar.’

We vroegen het een weduwnaar.
Die zei: ‘Hij is nu vast bij haar.’
We vroegen het een moordenaar.
Die zei: ‘Zijn botjes liggen daar.’

We vroegen het een lepelaar.
Die zei: ‘Hij smaakte nergens naar.’
We vroegen het een leugenaar.
Die zei: ‘Daar is geen woord van waar.’

Soms zien we ergens even
een schaduw overzweven.
Waar is de Dooievaar naartoe?
Waar zou hij zijn gebleven?

We vroegen het een vogelaar.
Die zei: ‘Hou nou je snavel maar.’

© Judy Elfferich

Caladrius

Caladrius in dertiende-eeuws bestarium, Bibliothèque nationale de France, Latin 14429 (bewerkt door JudyElf)

Lig je in je zwartste nacht,
radeloos en uitgeblust,
buiten menselijk bereik,
komt die vogel aangevlogen.

Hij vliegt door muur en raam,
hij landt bij wie daar wacht,
hij schudt zijn witte veren.
Je zoekt hem met je ogen.

Wie zal genezen kijkt hij aan.
Wendt hij zich af, dan moet je gaan.
De ziekste zieken geeft hij rust,
Caladrius.

© Judy Elfferich

.
Over de mythische vogel Caladrius

.
DICHTER. 16, ‘De wereld staat stil en op zijn kop’

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 16, ‘De wereld staat stil en op zijn kop’.

 

 

Na mijn tijd

Grafengel - foto: © Judy Elfferich

Jij die nog leeft, die hier loopt langs de graven,
wind door je haren en zon op je huid,
jij die de jaren nog telt en de dagen,
die kunt genieten van vogelgefluit,
ben je gekomen voor mij?

Toen ik begraven werd, was je daarbij?
Wie heeft gezongen en wie heeft gesproken?
Wie hebben mij op hun schouders gedragen?
Wie heeft er op me geproost?

Wie heeft mijn liefste getroost?
Wie heeft mijn dagboek vernietigd?
Wie zijn er bang dat ik bij ze kom spoken?
Wie is nog altijd verdrietig?
Wie zijn mijn naam al vergeten?

Wie heeft mijn wrakke gitaar weggesmeten?
Wie kreeg mijn boeken en platen?
Wie zorgt er nu voor mijn rozen?
Wie fietst er nu in mijn jas door de stad?

Wie laat mijn hond uit en wie aait mijn kat?
Wie staat soms tegen mijn foto te praten?
Wie bewaart al mijn geheimen?
Wie heeft voor mij deze plek uitgekozen?
Wie ligt hier later ooit bij me?

© Judy Elfferich

.
Dit gedicht heb ik gemaakt voor ‘Herinnering Verlicht’, de tweejaar­lijkse avond­herdenking op begraaf­plaats De Nieuwe Ooster in Amsterdam. Als een van de Witte Dichters* lees ik het daar voor aan bezoekers die op mijn witte-paraplu-met-lichtje afkomen.

Herinnering Verlicht 2019
Over Allerzielen

*) Witte Dichters is een project van Jos van Hest.

Raadsels

grafsteen, detail
Ligt opa Lezer hier begraven?
Ja, dat moeten we geloven
want zijn naam staat op de steen.

Of is hij ergens anders heen,
met zijn Aaltje de Zanger
(die lag er al langer)
naar de eeuwigheid gevlogen?

Mijn opa stond vaak stil bij ’t raam
naar boven te staren. Dan zag hij vast háár
(hij pakte zijn zakdoek) en ook al die straten
die niet meer bestaan maar waarover ze steeds
op verjaardagen praatten. Mistroostig gezicht.

Die ene keer vroeg ik het: ‘Heeft u verdriet?’
‘Welnee meid, m’n neus jeukt. Ik kijk in de zon want
ik wacht op een nies.’

Hatsjoe! En toen: ‘Juud, jij houdt toch zo van raadsels?
Ik weet er nog eentje: Waar kan alles in?

Waar kan alles in?! – Echt, ik kon het niet raden,
ik peinsde me suf en deed ’s nachts geen oog dicht
tot hij me verklapte: ‘Het zijn je gedachten.’

Ja! Daarin past alles wat ik kan verzinnen,
probeer te begrijpen of niet wil vergeten.
Allicht horen ook alle raadsels daarbij
die Niek Lezer me opgaf,
die opa van mij.

© Judy Elfferich

.
Dit gedicht heb ik gemaakt voor ‘Herinnering Verlicht’, de tweejaar­lijkse avond­herdenking op begraaf­plaats De Nieuwe Ooster in Amsterdam. Als een van de Witte Dichters* lees ik het daar voor aan bezoekers die op mijn witte-paraplu-met-lichtje afkomen.

Herinnering Verlicht 2017
Over Allerzielen

*) Witte Dichters is een project van Jos van Hest.

Ecce puer

Born, died

Een kind komt voort
uit zwart weleer.
Droef, blij – verward
gaat mijn hart tekeer.

De levende ligt
er vredig bij.
Ontsluit zijn ogen
met medelij!

In jonge adem
op spiegelglas
geschiedt de wereld
die niet was.

Kind dat ik koester:
oud man die ik mis.
U, vader, verliet ik…
Vergiffenis!

James Joyce (1882-1941) | © vertaling: Judy Elfferich
.

Inzending Nederland Vertaalt 2017, niet genomineerd. De genomineerde vertalingen E-N: klik.
Kleine Weense wals, mijn inzending S-N, werd wel genomineerd: klik.

.

Het oorspronkelijke gedicht:
.

ECCE PUER

Of the dark past
A child is born.
With joy and grief
My heart is torn.

Calm in his cradle
The living lies.
May love and mercy
Unclose his eyes!

Young life is breathed
On the glass;
The world that was not
Comes to pass.

A child is sleeping:
An old man gone.
O, father forsaken,
Forgive your son!

.

Over Ecce puer