In bed voor de vrede

bed-in John & Yoko, Amsterdam 1969

John was op Yoko en Yoko op John.
Ze hadden lang haar en ontzettend veel fans
en ze wilden iets doen voor de vrede.

Ze trokken in een sjiek hotel
en hebben een week lang in bed
met witte pyjama’s aan
de wereldpers te woord gestaan.

‘John, Yoko, wat zijn dit voor grappen?
Dit snapt toch geen mens?’

‘Wat valt er aan vrede te snappen?
We liggen te niksen, weet je wel.
We aaien elkaars haar, lachen lief naar elkaar.
Zo kun je het fiksen: niet vechten maar niksen.
Als machthebbers dát nou eens deden,
kreeg de vrede een kans.’

Geef de vrede een kans.
Geef de vrede een kans.
Als iedereen meedoet met niksen in bed,
net als Yoko en John, wordt de wereld gered.

© Judy Elfferich

Haaientanden jutten

tand van een megalodon - foto: Géry Parent @ Wikimedia Commons, CC by-sa

Ga naar het strand bij laagwater, liefst na een stevige storm.
Let niet op visnetten, kwallen, flessen of zeewier of hout.

Zoek naar zwartglanzende steentjes met een driehoekige vorm:
tanden van happige haaien, twintig miljoen jaren oud.

Kijk vooral goed langs de vloedlijn, speur tussen schelpen en gruis,
dan neem je straks als het meezit prachtige vondsten naar huis.

Als je enorm veel geluk hebt, glimt daar opeens in de zon
zo’n ongelofelijk grote tand van een megalodon!

© Judy Elfferich

over de megalodon

Roze picknick

onder de confettiboom

Onder de confettiboom is het altijd feest.
Als je jarig bent in mei, mazzel je het meest.

Roze is het picknickkleed en roze is mijn strik,
roze is het pakpapier, het feestvarken ben ik.

Vogelvleugels flappen roze bloesem in het rond,
vogelsnavels happen roze kruimels van de grond.

Gooi je roze hoedje eens naar boven voor de grap!
Appelbloesemblaadjes vallen in mijn appelsap.

Roze-spikkel-appeltaart en roze-spikkel-room,
ieder voorjaar picknick onder de confettiboom.

© Judy Elfferich

De Snepel & de Knork

Knork (slachtoffer van illusionist James Randi) - foto: Bubba73 @ Wikimedia Commons, CC by-sa

‘Weet je nog van vroeger?’ zei de Snepel tot de Knork.
‘Mooi waren die tijden, toen ik Lepel was, jij Vork.
Ieder in z’n vakje in de keuken in de la,
duidelijke taken: ik de soep en jij de sla.
Goed, het was niet altijd even prettig met die Messen
maar bij het spaghetti-draaien boekten we successen
en wat was het dan weer zalig zwemmen in het sop,
na tomaat-met-kaas-geklonter knap je daarvan op.’

‘Ja,’ zuchtte de Knork, ‘ik kan er soms nog wel van dromen.
Ach, was toen maar niet die enge magiër gekomen,
die Yodocus York, om hier een voorstelling te geven.
Eerst heeft hij de tafel in de rondte laten zweven,
toen behekste hij ons twee, verwrong ons, vliegensvlug –
krommerds zijn we nu, malloten. Wie buigt ons terug?
Waar zou hij gebleven zijn, Yodocus York, die hork?
Niemand wil toch eten met een Snepel of een Knork?’

© Judy Elfferich

Snipperbeest

snippers

Rits rats, wij gaan snippers scheuren,
honderd kleuren wit.
Plik plak, daarvan maken wij
een winterwonderschilderij
waar een beest in zit.

Wat zie jij in dat ding van mij?
Een ijsbeer met een sneeuwbril op?
Een poolvos op een slee?
Een sneeuwhaas in de mist?

(Zelf heb ik geen idee,
vraag mij niet wat het is.)

© Judy Elfferich

.
Snippersneeuw. Een winters poëzieprentenboek

 
Dit gedicht staat in Snipper­sneeuw. Een winters poëzie­prenten­boek. Prenten­boeken­Plus, 2025.

 

 

Duimen maar

verloren want - foto: Eva the Weaver @ Flickr, CC by-nc-sa

Hee andere want aan het eind van het touw,
hang jij daar nog, aan die andere mouw?

Wij twee werden samen gebreid, van één draadje.
In zomertijd lagen we knus in de kast
maar toen kwam de kou – dus op stap met die jas.
We vangen een bal, aaien samen een paard,
dan vlieg je weer weg, naar de andere kant.

Vind ik jou in de was, na de winter, in maart?
Of lig je straks, vies en vergeten, vol zand
zonder mij aan de rand van een paadje?

Hee, hou je vast en duimen maar
want wij horen bij elkaar.

© Judy Elfferich

Wegwijs in de herfst

reuzenpijl vliegt over

We waren verdwaald in een bos zonder borden
met duizenden bijna dezelfde bomen
die we nou wel genoeg waren tegengekomen.
Het begon al donker te worden.
Alle bananen allang op, en Benny had een blaar.
Mijn vader zei: ‘Kom, we gaan terug.
Ik denk dat dat het beste is
want als dit niet het westen is
kan dat dus nooit het noorden…’
‘Terug?’ zei Suus. ‘Dat hele stuk?!’

Een hoog gekrijs klonk: ‘Waar? Hier? Daar!’
We kwamen bij een open plek;
met veel gekwetter en gefluit
vlogen reuzenpijlen over, regelrecht noord-zuid.
Flats! Poep viel in mijn moeders haar.
Ze zei: ‘Dat brengt geluk.
Zijn we straks toch voor donker thuis.’

© Judy Elfferich

Nachttuinverstoppertje

Arshile Gorki, Nacht, enigma en nostalgie

Jij was de boom met de uil die geruisloos
Ik was de maan
de geduldige maan

Jij was de sterren die eerst een voor een
Ik was de vijver
de peinzende vijver

Jij was de dakgoot vanwaaruit de kat
Ik was de lamp
de kapotte lantaarn

Jij was de glimworm die knipogend rondjes
Ik was de vijver
van spiegelend glas

Jij was de snorrende nachtzwaluw die
Ik was de maan
de onzichtbare maan

Ik was het hazenjong dat niet tot tien
Jij was niet weg dus gezien

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 31, ‘De tuin

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 31, ‘De tuin’.

 

 

Drumstel van Bram

Drumstel van Bram - animatie: JudyElf, CC by-nc-sa
Ik was toen drie. Ik zocht een ding.
Kablam plong pling. Ik had een plan.

Ik wou tingting klaing kloing rombom.
Ik kreeg een fietsbel en een trom.

Pling plong kablam. Ik mocht een pan.
Bof baf pling plong tak tonk boem tsjing.

We vonden deksels in de kast,
een houten lepel en een kwast.

Een tamboerijn, tsjing boem tok tik,
een gieter en een koekjesblik.

De knuffels deden ook hun best.
Het was een machtig drumorkest.

Doekdoek kloing klaing baf bof tamtam.
We stopten toen mijn zusje kwam.

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 30, ‘Speelgoed

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 30, ‘Speelgoed’.

 

 

♫ Marita Parkita van Parlevink

.
Dit versje (uit DICHTER. 19, ‘De liefde’) is op muziek gezet door Stéphane Vande Ginste voor Koor&Stem vzw en uitgevoerd op de Koordagen voor kinderen en tieners 2024 in Brugge.

.
MARITA PARKITA VAN PARLEVINK

Marita Parkita van Parlevink
draagt zeven ringen aan haar pink:
een zilveren, een gouwen,
een groene en een blauwe,
een paarse en een rooie
en één ontzettend mooie
met een echte diamant.

En wie haar al die ringen gaf?
Een zekere Dirk-Jan Donderpad,
die haar al lang bewonderd had.
Marita heeft hem nooit gezien
maar maandagavond om half tien
stond hij (een diepe bariton)
weer zingend onder haar balkon.

Het raam bleef dicht; hij zuchtte zacht,
die arme Dirk-Jan Donderpad.
Hij huilde in de regenton
en daarna droop hij af.
En kijk es, dinsdagmorgen hing
in een van de seringen
een ring met roze steen.

Marita Parkita van Parlevink
die schoof hem aan haar kleine teen
en zei: ‘Zo, dat is acht.’

© Judy Elfferich

.
bladmuziek Marita Parikta van Parlevink

 

De bladmuziek voor koor en piano is te bestellen bij Euprint.

 

 

over Stéphane Vande Ginste