Sander Om uit Kennebom
haste zijn waar in de kissenvom,
schoetste zijn poenen met kindapaas,
reed op zijn faceriets naar Gillehom.
Fietste bijna even zuur
met zijn tranden op de happers
en zijn stoeten aan het vuur.
Waar maarom toch, waar maarom?
Sander Om zei: Hoet je moren,
moverorgen om talfhien
trouw ik met mijn stuurvrouw Bien,
dan ben ik de guidebrom.
Daarom kil ik naar de wapper
maar de dus vind ik te buur.
Als mijn schol straks is geboren
en mijn knor straks is gesnipt
en ik da staar met mijn oed hop,
pak in ’t strak van teen tot top
met mijn mooiste strindervlik,
zegt mijn broorverliefde smuid:
Batteschoutje, ponnehon,
aai je drom en drom en drom,
jaar nou wil ik kijven blijken,
wat zie jij er achtig pruit!
© Judy Elfferich
.
Dit gedicht staat in DICHTER. 33, ‘Lekker eigenwijs’.