Een elfstedenballade
Toen Tinus aan de tocht begon
was hij in prima vorm.
Hij schaatste, schaatste wat hij kon
door sneeuw en kou en storm.
Het ijs vol scheuren overal,
je reed je ijzers krom.
Voor Sneek al kwam zijn eerste val,
een arm ging uit de kom.
Aan stoppen dacht hij geen moment:
straks op de Bonkevaart
de eerste zijn (en dat als Drent!),
dat was hem alles waard.
Hij was wel wat beteuterd
toen hij zijn pakje brood
niet open kreeg gepeuterd,
zijn vingers leken dood.
Zijn tenen voelde hij niet meer.
Hij kreeg de hongerklop.
Hij viel nog minstens twintig keer.
Maar Tinus gaf niet op.
Na alles wat hij had doorstaan
werd hij niet nummer een.
(Reinier die kwam als eerste aan
met na hem Jan en Jeen.)
Zijn vingers en zijn oren
ontdooiden net op tijd.
Eén teen was zó bevroren,
die raakte Tinus kwijt.
Hij dacht: nu moet ik zonder
die teen door ’t leven gaan.
Maar wonder boven wonder,
hij groeide toch weer aan.
(De oude teen van Tinus
heeft nu een ereplaats
waar hij altijd te zien is:
’t museum van de schaats.)
© Judy Elfferich
Het Hindelooper Schaatsmuseum bewaart echt een stuk van Tinus Uddings in 1963 bevroren teen.
Over de Elfstedentocht van 1963
Fimpje: Tinus Udding vertelt over zijn avonturen