We waren verdwaald in een bos zonder borden
met duizenden bijna dezelfde bomen
die we nou wel genoeg waren tegengekomen.
Het begon al donker te worden.
Alle bananen allang op, en Benny had een blaar.
Mijn vader zei: ‘Kom, we gaan terug.
Ik denk dat dat het beste is
want als dit niet het westen is
kan dat dus nooit het noorden…’
‘Terug?’ zei Suus. ‘Dat hele stuk?!’
Een hoog gekrijs klonk: ‘Waar? Hier? Daar!’
We kwamen bij een open plek;
met veel gekwetter en gefluit
vlogen reuzenpijlen over, regelrecht noord-zuid.
Flats! Poep viel in mijn moeders haar.
Ze zei: ‘Dat brengt geluk.
Zijn we straks toch voor donker thuis.’
© Judy Elfferich