Gelukkig hoeft Annie dit allemaal
niet meer mee te maken

rode paraplu

Dat met die kraan van Hendrik Haan,
daar was dus eigenlijk niks van aan
– maar dat had je al gesnopen.
Toch is nu alles ondergelopen.

Mijn oom en mijn tante in Laren
zitten sip uit hun boomhuis te staren
of de bakker al aan komt varen.
Of ze ooit nog broodjes krijgen?
Het water blijft maar stijgen.

Omdat overal in Artis
alles klets- en kleddernat is,
zijn toeristen afgedropen.
Hoog op de trap staat Dikkertje Dap,
hij zet zijn rode laarsjes schrap
en klampt zich vast aan de giraf.

De tandarts L.J. Langejaap
mist dit jaar wéér zijn winterslaap.
Zijn wekker smeet hij uit het raam,
hij heeft te veel last van de hitte
om lekker te kunnen pitten.

Tot voor kort lag op de Dam
in een klein vitrinekastje
nog het authentieke tasje
van wijlen juffrouw Scholten.
Ik hoop niet dat je daarvoor kwam…
Je snapt het al, gesmolten.

En hoe is het afgelopen
met Hendrik Haan uit Koog aan de Zaan?
Die dobbert rond op de oceaan.

Tante Toos en tante Truitje
drijven op hun kanapee
soms een stukje met hem mee,
dan krijgt hij een beschuitje.

(Ajakkes! Ook dat
is kletskleddernat.)

© Judy Elfferich

De Wollefop

Wollefop

De Wollefop wist niet zo goed
wat hij van zichzelf moest maken.

Is dus zomaar wat gaan haken, babyblauw
breide hij er beetjes bij, knoopte eindjes aan elkaar,
punnikte een flinke staart.

Maar soms liet hij steken vallen, raadselblauw
raakte er een draadje los, of er kwam een mot voorbij
die een hap nam uit z’n vacht.

En een keer werd hij gewassen, zeeziekblauw
in het veel te hete sop… Toen wist hij het echt niet meer,
voelde zich een prullig vod.

Hingen ze hem kletsnat op, bibberblauw
met een knijper aan z’n oor. Is hij van de lijn gewaaid,
vloog over de hoogste daken

tot hij neerkwam voor mijn deur, wazigblauw
lag hij zielig in de prut. Dus maar zacht voor hem gezongen,
hem voorzichtig uitgewrongen.

Kijk, hij krijgt alweer wat kleur, knipoogblauw
glimt z’n opgelapte snuit. Alle rafels vastgenaaid,
vale plekken weggeaaid.

Vraagt vergeet-me-nietjes-blauw: ‘Blijven slapen?’
Eindelijk weet hij wat hij wou,
de Wollefop.

© Judy Elfferich

.
Dit gedicht maakt deel uit van het kunstproject In Between van Lea Adriaans & friends.

website Lea Adriaans
kunstproject In Between

.
DICHTER. 7, ‘Blauw’

 

Eerder is het gepubliceerd in DICHTER. 7, ‘Blauw’.

 

 

Uitnodiging

.
Een duif bracht een brief:

duif brengt brief

Hallo beste beesten!

We zien hangende staarten
en sombere snavels en valige veren.
Dat kan zo niet blijven, vandaar dat we schrijven.

De wereld is mooi en het leven heeft zin
maar de vraag is: waarin?
Wij wakkere raven, wij denken: in feesten.

Vanavond vertonen wij luchtacrobaten daarom onze kunst:
een vliegshow met duikvluchten, salto’s en stunts.

Kom met ons verkeren in hogere sferen.
Geniet, het wordt gaaf! Mirakel, spektakel!

de Hopfalderaaf

© Judy Elfferich

Kijk, zei het schaap Veronica

.
KIJK, zei het schaap Veronica. Die wijzer gaat bewegen…
Nou komt het vuurwerk, want nou staan de wijzers op elkaar!
Welnee, zeiden de dames Groen. Het is pas kwart voor negen.
Om twalef uur vanavond pas begint het nieuwe jaar.

De dominee sprak: Juist! Dan gaan we vuurpijlen afsteken.
Het is een prachtig jaar geweest, maar straks is het voorbij.
Laat ons dus heden onze goede voornemens bespreken,
opdat we januari in gaan met een Schone Lei.

Hè ja, zeiden de dames Groen. Men wil zich soms bezinnen,
met weemoed en een glaasje uit de zondagse karaf.
Wij namen ons net voor aan deze puzzel te beginnen.
Hij heeft tienduizend stukjes en hij moet van ’t jaar nog af.

Het schaap beloofde: Ik zal nooit meer van de kerstboom eten
en niesen doe ik voortaan altijd keurig in mijn staart.
De dominee die raadpleegde langdurig zijn geweten;
hij maakte een Geheime Lijst en wierp die in de haard.

Elf oliebollen later wees het schaap naar de pendule:
Maar nou is het toch echt zover, nou heb ik ’t goed gezien!
Kom dominee, de lucifers. Óp naar de vestibule!
Welnee, zeiden de dames Groen. Het is pas tien voor tien.

Opeens begon het buiten hard te ploffen en te knallen,
met overal gezoef, geflits, gedaver en gegil.
Ze stonden elkaar even aan te kijken met z’n allen.
Toen gniffelden de dames Groen: Ach gut, de klok staat stil.

Sjampanje! riep de dominee, bekomen van de schok.
Veel heil en zegen! En ik repareer dit jaar de klok.

© Judy Elfferich

.
cover De Tweede Ronde, afscheidsnummer, winter 2009

 

 

Dit vers stond lang geleden in het laatste nummer van
De Tweede Ronde (thema: afscheid).
 

 

 

Meer schaap-Veronica-verzen
.

Verstoppertje met de Kwantumkat

Cheshire cat (John Tenniel, 1865) - animatie: JudyElf, CC by-nc-sa

Waar of wanneer?
Tjee gekke Alice,
vreemde vraag is dat,
zegt de Kwantumkat.

Ruimtetijd zat
dus wie maakt me wat,
levend-maar-dood
in m’n goocheldoos?

Ik zweef vele levens
en zwerf duizend doden,
verdwijn en verschijn
als een golvend gordijn.

’t Kan vriezen, ’t kan dooien
in legio werelden.

Terwijl Schrödinger peinst
glip ik door een gat
en volg jij een konijn.

Hoe en waarom?
Tja maffe meid,
daar vraag je me wat.

Hoeden gaan af
en ik lik mijn poot
op Schrödingers graf.

Dat is dus een grap
uit de oude doos,
grijnst de Kwantumkat.

Een dubbele bodem?
Of is ie ontsnapt?

Mij maakt nooit niks uit,
ik weet nergens niks van
maar jij, gekke Alice,
hee, wat denk jij?

Nietes of welles?
– Haha, buut vrij!

© Judy Elfferich

.
En dat was kennis, zeg je dan. Misschien wel de beste nieuwe wetenschaps­poëzie

 

Dit gedicht staat in En dat was kennis, zeg je dan. Misschien wel de beste nieuwe wetenschaps­poëzie. VWN/Opwenteling, 2022.

 

 

Vogala

fliegan enda swemman

Hebban olla vogala tvene vlugela?
Fliegan olla vogala ovir seo?
Fliegan thusent sprewan saman?
Kunnan strusan fliegan?

Gan olla vogala in hervist na ferro lant?
Kuman olla vogala en lentin withero?

Etan olla vogala wurmas?
Suokan olla vogala bessas?
Krakan olla snavala notas?
Fangan olla swaluwa muggas enda fliegas?
Lustan olla lepala kickara enda viscas?
Drinkan olla vogala watar?

Swemman olla swanon in slotan?
Kunnan olla endala dukelan?
Singan olla merala sconen liedara?
Ruopan olla ulan: huhu?

Makon olla vogala nestas?
Leggan olla kippan wittan eiara?
Stelan olla ekstara ringas?
Fresan olla vogala cattas?

Skitan olla mewan up hoviden?
Etan olla duvan fritas?

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 23, ‘De lucht is van de vogels’

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 23, ‘De lucht is van de vogels’.

 

 

De Dierbaars

Jan Mankes, Jonge baars zwemmend naar rechts

De Dierbaars is mijn lievelingsvis
omdat hij straalt en glanst
en door het water danst,
zich soms even verschanst
maar ’t liefst met anderen samen is.

De Dierbaars is mijn lievelingsvis.
Een vis die gauw tevreden is,
hij houdt van zoet en zout.
Maar toch geen ja-en-amenvis
dankzij zijn stekeligheden.

Nee, zo is er geen tweede
dus ja, geef mij de Dierbaars maar,
die vis, daar hou ik van.
Hij is in vijf minuten gaar
en past in elke pan.

© Judy Elfferich

Marita Parkita van Parlevink

ringen

Marita Parkita van Parlevink
draagt zeven ringen aan haar pink:
een zilveren, een gouwen,
een groene en een blauwe,
een paarse en een rooie
en één ontzettend mooie
met een echte diamant.

En wie haar al die ringen gaf?
Een zekere Dirk-Jan Donderpad,
die haar al lang bewonderd had.
Marita heeft hem nooit gezien
maar maandagavond om half tien
stond hij (een diepe bariton)
weer zingend onder haar balkon.

Het raam bleef dicht; hij zuchtte zacht,
die arme Dirk-Jan Donderpad.
Hij huilde in de regenton
en daarna droop hij af.
En kijk es, dinsdagmorgen hing
in een van de seringen
een ring met roze steen.

Marita Parkita van Parlevink
die schoof hem aan haar kleine teen
en zei: ‘Zo, dat is acht.’

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 19, ‘De liefde’

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 19, ‘De liefde’.

 

 

Zeepaardje

zeepaardje - uit: ‘Insecta et animalia coloribus ad vivum picta, anno 1656 et sequentibus: opus magnificentissimum et unicum, nobilissimus dominus Henricus d’Acquet, civitatis Delfensis senator ac consul, ad exemplaria naturalia summo studio ultra quinguaginta annos ex universis terrarum oris quaesita et in sua collectione conservate pingere curavit’, Delft 1708. UB Leiden, RF-281, fol. 23; CC by (bewerkt door JudyElf)

Toen ik nog een zeepaardje was,
in mijn vorige leven,
hing ik, super in m’n sas,
onder water te zweven.
In de dromende zeeën
wiegde weldadig het haar
van de fraaiste der zeemerrie-feeën,
en zij was mijn liefje daar.
We deinden, elkaar weerspiegelend,
dansten, balansten om elkaar heen
zonder arm, zonder hand, zonder been,
zoals wolken in wolken wiegelen.
Soms riep ze: ‘Kom, spelen we krijgertje!’
en zwom koket weg in galop;
zo heeft ze me onder een steigertje
ooit es eitjes toegestopt.
Ze deed verrukt, leek een bleke pierrot,
hapte naar een watervlo
en krulde zich gauw
vast aan een stengel en zei toen: Hallo,
ik hou van jou!
Jij die geen vijg poept, die niet briest,
jij die je saai in maliën kleedt,
met je gezicht zo oud en triest
alsof je weet van komend leed.
Zeejuffer! Wierlantijn! Krinkelnat!
Wanneer was dat?
En wie zal later treuren als ik niks ben dan knoken?
Ik voel iets zilts in mijn ogen schrijnen –
Lollo heeft het verdroogde, kleine
van pijn verkromde zeepaard gebroken.

Joachim Ringelnatz (1883-1934) | © vertaling: Judy Elfferich
.

Inzending Nederland Vertaalt 2020, niet genomineerd. De genomineerde vertalingen D-N: klik.
IJ-blues, mijn inzending voor de extra mini-vertaalwedstrijd (F-N), werd bekroond: klik.
.

De oorspronkelijke tekst:
.

SEEPFERDCHEN

Als ich noch ein Seepferdchen war,
Im vorigen Leben,
Wie war das wonnig, wunderbar
Unter Wasser zu schweben.
In den träumenden Fluten
Wogte, wie Güte, das Haar
Der zierlichsten aller Seestuten,
Die meine Geliebte war.
Wir senkten uns still oder stiegen,
Tanzten harmonisch umeinand,
Ohne Arm, ohne Bein, ohne Hand,
Wie Wolken sich in Wolken wiegen.
Sie spielte manchmal graziöses Entfliehn,
Auf daß ich ihr folge, sie hasche,
Und legte mir einmal im Ansichziehn
Eierchen in die Tasche.
Sie blickte traurig und stellte sich froh,
Schnappte nach einem Wasserfloh,
Und ringelte sich
An einem Stengelchen fest und sprach so:
Ich liebe dich!
Du wieherst nicht, du äpfelst nicht,
Du trägst ein farbloses Panzerkleid
Und hast ein bekümmertes altes Gesicht,
Als wüßtest du um kommendes Leid.
Seestütchen! Schnörkelchen! Ringelnaß!
Wann war wohl das?
Und wer bedauert wohl später meine restlichen Knochen?
Es ist beinahe so, daß ich weine –
Lollo hat das vertrocknete, kleine
Schmerzverkrümmte Seepferd zerbrochen.