Wij waren de arme de zielige kinderen
gerafelde jurken niks aan onze voeten
We hadden geen ouders geen huis en geen brood
We moesten maar stilzitten op onze hurken
samen onder de trap met een pan op ons hoofd
Waren blauw van de kou
We kauwden op zoethout en gras
We mochten niet praten dus moesten we seinen
Er hingen spionnen rond in de gordijnen
Wat waren we bang en wat duurde het lang
En o wee als ze kwamen de wrede soldaten
de moffen de Vikingen en de Romeinen
Kregen die ons te pakken dan zouden we boeten
Ja dan moesten we mee
In de kelder stond water in de gang lagen mijnen
en toen viel jij flauw en toen redde ik jou
Ik voerde je wurmen en kakkerlakken
Voor mij was er helemaal niks meer te eten
dus toen ging ik dood en moest jij me begraven
op het veldje van eer in de tuin naast de kat
Je was diep in de rouw
Wat een ridderlijk lot wat een siddergenot
als we oorlogje speelden wij twee
De echte was jaren en jaren geleden
Misschien dat toen andere eerdere kinderen
om zich niet te vervelen
deden dat het vrede was
© Judy Elfferich