.
Stiftgedicht:
zon
Corona
Veertig, vijftig Nederlanders
heten zo. Hun ouders dachten
aan iets koninklijks misschien,
gouden kronen, lauwerkransen.
Of ze kenden de verhalen
van Corona, patrones
aan wie mensen offers brachten
bij een uitbraak van de pest.
Of ze dachten aan het dansend
licht van onze moederster.
Dat is pas bij een totale
zonsverduistering te zien.
© Judy Elfferich
Honkel spelonkel
Gemaakt voor Ooteoote bij Ranonkel (Jacques Hamelink): hoofdstuk 31, ‘Cerberus’.
Ranonkeljaar op Ooteoote
De volledige tekst van Ranonkel op DBNL
Waarom?
Winterse haiku
.
De noordwesterstorm
blaast de rode avondzon
de oceaan in.
Sōseki Natsume (1867-1916) | © vertaling: Judy Elfferich
.
Ets & animatie: Emilie Phuong.
.
Het oorspronkelijke gedicht:
こがらしや 海に夕日を 吹き落とす
Een magistrale stralende zon
.
Naast een (koude?) kachel kickt Johnny zichzelf naar het kookpunt:
Warm je aan Lady Day
.
Summertime
and the living is easy…
Collage-animatie gemaakt door Amos Mulder en Floortje Brandsteder:
De Relikwibus
De Relikwibus heeft een steen,
die ligt op zijn balkon.
Daar hinkelt hij driemaal omheen
bij ’t opgaan van de zon.
God weet wat hem te wachten staat
als hij dat een keer overslaat.
De Relikwibus eet beschuit
met muisjes als ontbijt.
Per kleur telt hij die muisjes uit
voor alle zekerheid.
Een uitgebalanceerd dieet
voorkomt onnoemelijk veel leed.
De Relikwibus heeft een vis
die rondzwemt in een kom.
Zolang de toestand gunstig is
maakt die zijn bocht linksom.
Maar draait hij naar de andere kant,
dan is er vast iets aan de hand.
De Relikwibus draagt een pet
die ooit de Sint hem gaf.
Hij heeft hem destijds opgezet
en zet hem nooit meer af.
Waait hij ooit weg of raakt hij zoek,
dan komt dat in het Grote Boek.
De Relikwibus heeft een baard
(naar voorbeeld van zijn pa)
waarin hij spiekbriefjes bewaart
met Dag en O en Tja.
Die antwoorden zijn altijd goed
als hij op straat iemand ontmoet.
Eens moet de Relikwibus gaan,
dan hinkelt hij naar zee
en bij het schijnsel van de maan
breekt hij zijn steen in twee.
Hij eet nog eenmaal een beschuit
en wuift zijn vis het zeegat uit.
Zijn pet heeft hij voor ’t laatst bewaard.
Hij mikt, hij slikt en staart hem na.
Hij frummelt even aan zijn baard
en zegt dan: ‘Tja.’
© Judy Elfferich
Hallo andere wereld!
HALLO
Hé jij daar aan de overkant,
op welke verre ster
kijk jij vannacht naar buiten?
Zie je die ene gele zon?
De hele wereld waar ik woon
die draait daar om, die draait
daar jaar na jaar omheen.
Ik ben een dier met kleren aan,
met twijfels in mijn tenen
probeersels in mijn vingers
verzinsels in mijn hersenpan.
Een engel zonder vleugels.
Daar zijn er hier miljarden van
maar helemaal hetzelfde
als ik is er geeneen.
We blazen woordenbellen
die alles doorvertellen
heel onze wereld rond.
En kijk, een witte maan
hangt aldoor om ons heen,
die knipoogt kiekeboe
die kleedt zich uit en aan
die speelt met onze zee.
We sprongen naar haar toe,
zo ver zijn we gegaan.
Maar naar een andere ster?
Een duizelig idee.
Hé jij daar aan de overkant!
Ik zwaai naar jou, ik zwaai
dus ben je niet alleen.
© Judy Elfferich
.
Dit gedicht staat in Er zit een feest in mij,
Querido’s Poëziespektakel 5.