Eigenheimers

kaart: patat, friet, frieten, gebaseerd op kaart Jan Stroop, Meertens Instituut 1972 - Cavit @ Wikimedia Commons, CC by-sa

Hee, ik maak vast sla
en zet een pot thee,
haal jij dan patat?

Nou nee lieve schat,
patat lust ik niet,
bij mij heet dat friet.

Hè, wat een gemekker.
Maar goed, ik maak sla
met wortel en biet.

Biet?! Ik noem dat kroot,
biet klinkt echt niet lekker.
En wortel heet peen.

Oké, weet je wat?
We eten wel brood.
Dat lust iedereen.

© Judy Elfferich

Snipperbeest

snippers

Rits rats, wij gaan snippers scheuren,
honderd kleuren wit.
Plik plak, daarvan maken wij
een winterwonderschilderij
waar een beest in zit.

Wat zie jij in dat ding van mij?
Een ijsbeer met een sneeuwbril op?
Een poolvos op een slee?
Een sneeuwhaas in de mist?

(Zelf heb ik geen idee,
vraag mij niet wat het is.)

© Judy Elfferich

.
Snippersneeuw. Een winters poëzieprentenboek

 
Dit gedicht staat in Snipper­sneeuw. Een winters poëzie­prenten­boek. Prenten­boeken­Plus, 2025.

 

 

Welke ring?

de drie dingen

naar de ringenparabel uit Nathan der Weise

Op de vraag naar het ware geloof
antwoordde Nathan de Wijze
met dit verhaal:

Ooit bezat een koning
een ring met een opaal,
een schitterende steen.
Die ring maakte de drager
die hem zijn volst vertrouwen gaf
geliefd bij God en mensen,
kortom bij iedereen.

Hij had hem van zijn vader
en die weer van de zijne;
zo was hij doorgegeven
door vele eeuwen heen.
En elke vader zei daarbij:
‘Mijn favoriete zoon ben jij,
daarom krijg jij de ring.’

Drie zoons had deze koning.
Zijn haar begon te grijzen,
hoe lang zou hij nog leven?
De tijd kwam om te kiezen
wie straks de ring zou erven.
Wat nu? De vader gunde hem
aan alle drie.

Lees verder

Gotthold Ephraim Lessing (1729-1781) | © hertaling: Judy Elfferich

Eigen wijs

zingen

Hallo, mijn naam is Élodie.
Ik ben hier nieuw bij ’t koor.
Vol passie en vol energie
stort ik me op elk lied,
ik zing en zing maar door
en vind in elke melodie
een speeltuin voor mijn fantasie.
Ik kan er veel in kwijt,
ik galm en ik geniet.

Heel anders dan in ’t koor hiervoor.
Die dirigent, een rare vent,
had weinig oog voor mijn talent
en creativiteit,
de arme zielenpiet —
hij wou dat ik playbackte!

Ook hier krijg ik nu klachten, van
of het misschien wat zachter kan.
Waarschijnlijk jaloezie.
Ik ga me niet bedwingen
want ieder die me hoort
snapt: dit is meer dan do-re-mi,
dit is het ware zingen,
met zeldzame effecten!

Al kijkt men soms wel wat verstoord
wanneer er ruiten springen.

© Judy Elfferich

Duimen maar

verloren want - foto: Eva the Weaver @ Flickr, CC by-nc-sa

Hee andere want aan het eind van het touw,
hang jij daar nog, aan die andere mouw?

Wij twee werden samen gebreid, van één draadje.
In zomertijd lagen we knus in de kast
maar toen kwam de kou – dus op stap met die jas.
We vangen een bal, aaien samen een paard,
dan vlieg je weer weg, naar de andere kant.

Vind ik jou in de was, na de winter, in maart?
Of lig je straks, vies en vergeten, vol zand
zonder mij aan de rand van een paadje?

Hee, hou je vast en duimen maar
want wij horen bij elkaar.

© Judy Elfferich

Sander Om

vlinderstrik - foto: MichalPL @ Wikimedia Commons, CC by-sa (bewerkt door JudyElf)

Sander Om uit Kennebom
haste zijn waar in de kissenvom,
schoetste zijn poenen met kindapaas,
reed op zijn faceriets naar Gillehom.

Fietste bijna even zuur
met zijn tranden op de happers
en zijn stoeten aan het vuur.
Waar maarom toch, waar maarom?

Sander Om zei: Hoet je moren,
moverorgen om talfhien
trouw ik met mijn stuurvrouw Bien,
dan ben ik de guidebrom.
Daarom kil ik naar de wapper
maar de dus vind ik te buur.

Als mijn schol straks is geboren
en mijn knor straks is gesnipt
en ik da staar met mijn oed hop,
pak in ’t strak van teen tot top
met mijn mooiste strindervlik,
zegt mijn broorverliefde smuid:

Batteschoutje, ponnehon,
aai je drom en drom en drom,
jaar nou wil ik kijven blijken,
wat zie jij er achtig pruit!

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 33, ‘Lekker eigenwijs’

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 33, ‘Lekker eigenwijs’.

 

 

Slaapliedje

Berthe Morisot, Le berceau (1872)

Gondola gondola wiegengordijn,
lavendel in de la,
mijn neus in je haar, langs je schouder.

Kom maar, ’t wordt buiten al kouder,
maantje wordt ouder, verdwijnt en verschijnt.

Morgen zal ’t melkbrood van gisteren zijn
maar ooit zong de oma van oma
alle eerdere oma’s na:

Gondola gondola wiegengordijn,
lavendel in de la.

© Judy Elfferich

De Trolmops

Trolmops

De meeste Mopsen vallen wel mee.
(Al zijn het reuzekneuzen,
ze hebben fijne neuzen.)

Maar de Trolmops, nee.

Waar hij komt, daar brengt hij druilnis
en een walm van zure zult,
en van wat er ook maar misgaat
geeft hij altijd jou de schuld.

Van de ochtend tot de avond
bist hij kis en takt hij hak,
wart hij har en vecht hij bek,
bijt hij krib en brokt hij jok,
kaakt hij blaas en voet hij stamp
en tot overmaat van ramp
mopst hij alle nachten trol.

Nee, hoe fabuleus zijn neus ook,
dit wordt ons toch echt te dol.

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 32, ‘Fabeldieren’

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 32, ‘Fabeldieren’.

 

 

Wegwijs in de herfst

reuzenpijl vliegt over

We waren verdwaald in een bos zonder borden
met duizenden bijna dezelfde bomen
die we nou wel genoeg waren tegengekomen.
Het begon al donker te worden.
Alle bananen allang op, en Benny had een blaar.
Mijn vader zei: ‘Kom, we gaan terug.
Ik denk dat dat het beste is
want als dit niet het westen is
kan dat dus nooit het noorden…’
‘Terug?’ zei Suus. ‘Dat hele stuk?!’

Een hoog gekrijs klonk: ‘Waar? Hier? Daar!’
We kwamen bij een open plek;
met veel gekwetter en gefluit
vlogen reuzenpijlen over, regelrecht noord-zuid.
Flats! Poep viel in mijn moeders haar.
Ze zei: ‘Dat brengt geluk.
Zijn we straks toch voor donker thuis.’

© Judy Elfferich

Bestiarium

knippen maar

Dierenplaatjes en een schaar. Knippen maar.

Hier wat vleugels, daar wat poten.
Al die ogen, kleine, grote,
groen of geel of rood of blauw.
Hier een hoorn en daar een klauw.

Knipsels klaar? Hussel alles door elkaar.

En dan lekker schuiven, spelen
met die losse onderdelen.
Hier een snuit en daar een staart,
kaal, gevederd of behaard.

Lijm, een boek vol lege blaadjes. Plakken maar.

Lapjesdieren, wonderwezens.
Geef ze namen wild en raar.
Ieder beest een unicum
in je bestiarium.

© Judy Elfferich

.

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 32, ‘Fabeldieren’.