Winterbos

Koson Ohara, Koolmees op besneeuwde tak

De bomen staan te slapen
met sneeuwpantoffels aan.
Ze dragen witte mouwen
die glimmen in de zon,
die glanzen in de maan.

Diep in hun koude hout
ligt lente opgevouwen.
Daar worden in hun dromen
de jaren doorgebladerd
die komen en die gaan.

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 12, ‘Van de bomen & het bos’

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 12, ‘Van de bomen & het bos’.

 

 

Lentedroom

ijsbloemen

Ik droomde van bonte bloemen
zoals ze in bloei staan in mei;
ik droomde van groene weiden
en vrolijke vogelstampij.

En toen de hanen kraaiden
zodat ik wakker schoot,
was alles koud en donker
en kraste een raaf in de goot.

Maar wie o wie penseelde
die blaadjes daar op de ruit?
Jij grinnikt vast om zo’n dromer:
geen bloemknop komt ’s winters uit.

Ik droomde van wederliefde
en van een mooie meid,
van vrijen en van zoenen,
verrukking en zaligheid.

Het kraaien van de hanen
ontnuchterde mijn hart.
Hier zit ik in mijn eentje
en peins, door mijn droom verward.

Ik sluit maar weer mijn ogen,
nog klopt mijn hart zo warm.
Wanneer gaan ijsbloemen bloeien?
Wanneer ligt mijn lief in mijn arm?

Wilhelm Müller (1794-1827) | © vertaling: Judy Elfferich
.

Nominatie Nederland Vertaalt 2019.
Alle genomineerde vertalingen D-N: klik.

.

De oorspronkelijke tekst:
.

FRÜHLINGSTRAUM
(no. 11 uit Die Winterreise van Franz Schubert)

Ich träumte von bunten Blumen,
So wie sie wohl blühen im Mai;
Ich träumte von grünen Wiesen,
Von lustigem Vogelgeschrei.

Und als die Hähne krähten,
Da ward mein Auge wach;
Da war es kalt und finster,
Es schrieen die Raben vom Dach.

Doch an den Fensterscheiben,
Wer malte die Blätter da?
Ihr lacht wohl über den Träumer,
Der Blumen im Winter sah?

Ich träumte von Lieb’ um Liebe,
Von einer schönen Maid,
Von Herzen und von Küssen,
Von Wonne und Seligkeit.

Und als die Hähne krähten,
Da ward mein Herze wach;
Nun sitz’ ich hier alleine
Und denke dem Traume nach.

Die Augen schließ’ ich wieder,
Noch schlägt das Herz so warm.
Wann grünt ihr Blätter am Fenster?
Wann halt’ ich mein Liebchen im Arm?

.

Over Die Winterreise

HÈ NEE, zei ’t schaap Veronica

.
HÈ NEE, zei ’t schaap Veronica, nou wil ik niet meer toepen!
De winter is voorbij, ik heb genoeg van dat getoep.
Naar buiten wil ik, naar ’t plantsoen, want ik wil hoelahoepen!
Toe dominee, maakt u voor mij een nieuwe hoelahoep?

Hè ja, zeiden de dames Groen, dat willen wij ook leren.
Het is een raazje deze lente, iedereen doet mee…
Je krijgt het op je heupen en dan móét je het proberen.
Toe, maakt u ook voor ons zo’n hoelahoepding, dominee?

De dominee zei: Gaarne zal ik zulks voor u fabrieken.
Ik knip wat van de tuinslang af met deze grote tang –
ziehier uw hoelahoeps! Me dunkt, het zijn twee hele sjieke.
De tuinslang is nu wel wat kort, maar eerst was ie te lang.

De dames Groen die oefenden totdat ze niet meer konden
en hijgden uit op ’t bankje bij de vijver in het park.
Zo, zeiden ze. We voelden ze eraf vliegen, de ponden!
Dit werkt veel beter dan zo’n saai dieet met enkel kwark.

Veronica riep: Ik hou vol, ik kan ’t gewoon niet laten!
En ja hoor, hoelahoepend liep ze heel de weg terug.
Er werd gewoven en geklapt langs stoepen en langs straten,
er werd getingeld door de ijskar ginder bij de brug.

Hè ja, een ijsje, zei het schaap. Een reuzegoed idee!
Zeg lieve slanke dames Groen, u lust er vast wel twee?

© Judy Elfferich

.
Meer schaap-Veronica-verzen

Daar is ie, hatsjie!

Maarts viooltje
DAAR IS IE

Lente laat zijn blauwe lint
zwierig door de luchten zweven;
zoet-vertrouwde geuren geven
kietelend het land een hint.
Maarts viooltje droomt:
binnenkort ontluik ik.
– Hoor, van ver
een wijsje zacht en loom!
   Lente, daar ben jij!
Jou ja! voel en ruik ik.

Eduard Mörike (1804-1875) | © vertaling: Judy Elfferich
.

HATSJIE

Lente laat zijn lauwe wind
grasduinend door velden zweven;
bloesemende bomen geven
kietelend mijn neus een hint.
Maarts viooltje droomt,
wil met hommels dollen.
— Voel alweer
zo’n snot- en tranenstroom!
    Lente, bah, hatsjie!
Jij weer met je pollen.

© Judy Elfferich
.

Het oorspronkelijke gedicht:
.

ER IST’S

Frühling lässt sein blaues Band
wieder flattern durch die Lüfte;
süße, wohlbekannte Düfte
streifen ahnungsvoll das Land.
Veilchen träumen schon,
wollen balde kommen.
– Horch, von fern
ein leiser Harfenton!
   Frühling, ja du bist’s!
Dich hab’ ich vernommen!

Lady Chatterley in de hangmat

.
Gisteren, net voordat het ging regenen, even mijn oude rode hangmat uitgeprobeerd. Meteen schoten me allerlei versjes te binnen die ik ooit daarin hangend heb gemaakt.
Achtertuin met hangmat
(Hier hangt ie nog in onze vorige tuin)

.
Dit ontstond toen ie in een bos hing, met olla vogala rondom broeierig in de weer – tja, dan kan opeens Mellors opduiken vanachter een boom:

Kom in de hangmat, knappe jachtopziener
Zie je vandaag niet vreeslijk op tegen de jacht?
Kom in de hangmat, knappe jachtopziener
Ik zal je voorlezen uit Duizend-en-één-nacht

Kom in de hangmat, knappe jachtopziener
Zijn wij niet beiden grote minnaars der natuur?
Kom in de hangmat, knappe jachtopziener
Ik haal met liefde jouw kastanjes uit het vuur

Kom in de hangmat, knappe jachtopziener
Geef me je hand – pikant, zo’n korte levenslijn!
Kom in de hangmat, knappe jachtopziener
Wat komt daar aan? Dat lijkt verdomd wel een wild zw

© Judy Elfferich

.
Olla Vogala
Lady Chatterley’s Lover