Eigen wijs

zingen

Hallo, mijn naam is Élodie.
Ik ben hier nieuw bij ’t koor.
Vol passie en vol energie
stort ik me op elk lied,
ik zing en zing maar door
en vind in elke melodie
een speeltuin voor mijn fantasie.
Ik kan er veel in kwijt,
ik galm en ik geniet.

Heel anders dan in ’t koor hiervoor.
Die dirigent, een rare vent,
had weinig oog voor mijn talent
en creativiteit,
de arme zielenpiet —
hij wou dat ik playbackte!

Ook hier krijg ik nu klachten, van
of het misschien wat zachter kan.
Waarschijnlijk jaloezie.
Ik ga me niet bedwingen
want ieder die me hoort
snapt: dit is meer dan do-re-mi,
dit is het ware zingen,
met zeldzame effecten!

Al kijkt men soms wel wat verstoord
wanneer er ruiten springen.

© Judy Elfferich

Duimen maar

verloren want - foto: Eva the Weaver @ Flickr, CC by-nc-sa

Hee andere want aan het eind van het touw,
hang jij daar nog, aan die andere mouw?

Wij twee werden samen gebreid, van één draadje.
In zomertijd lagen we knus in de kast
maar toen kwam de kou – dus op stap met die jas.
We vangen een bal, aaien samen een paard,
dan vlieg je weer weg, naar de andere kant.

Vind ik jou in de was, na de winter, in maart?
Of lig je straks, vies en vergeten, vol zand
zonder mij aan de rand van een paadje?

Hee, hou je vast en duimen maar
want wij horen bij elkaar.

© Judy Elfferich

Sander Om

vlinderstrik - foto: MichalPL @ Wikimedia Commons, CC by-sa (bewerkt door JudyElf)

Sander Om uit Kennebom
haste zijn waar in de kissenvom,
schoetste zijn poenen met kindapaas,
reed op zijn faceriets naar Gillehom.

Fietste bijna even zuur
met zijn tranden op de happers
en zijn stoeten aan het vuur.
Waar maarom toch, waar maarom?

Sander Om zei: Hoet je moren,
moverorgen om talfhien
trouw ik met mijn stuurvrouw Bien,
dan ben ik de guidebrom.
Daarom kil ik naar de wapper
maar de dus vind ik te buur.

Als mijn schol straks is geboren
en mijn knor straks is gesnipt
en ik da staar met mijn oed hop,
pak in ’t strak van teen tot top
met mijn mooiste strindervlik,
zegt mijn broorverliefde smuid:

Batteschoutje, ponnehon,
aai je drom en drom en drom,
jaar nou wil ik kijven blijken,
wat zie jij er achtig pruit!

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 33, ‘Lekker eigenwijs’

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 33, ‘Lekker eigenwijs’.

 

 

Slaapliedje

Berthe Morisot, Le berceau (1872)

Gondola gondola wiegengordijn,
lavendel in de la,
mijn neus in je haar, langs je schouder.

Kom maar, ’t wordt buiten al kouder,
maantje wordt ouder, verdwijnt en verschijnt.

Morgen zal ’t melkbrood van gisteren zijn
maar ooit zong de oma van oma
alle eerdere oma’s na:

Gondola gondola wiegengordijn,
lavendel in de la.

© Judy Elfferich

De Trolmops

Trolmops

De meeste Mopsen vallen wel mee.
(Al zijn het reuzekneuzen,
ze hebben fijne neuzen.)

Maar de Trolmops, nee.

Waar hij komt, daar brengt hij druilnis
en een walm van zure zult,
en van wat er ook maar misgaat
geeft hij altijd jou de schuld.

Van de ochtend tot de avond
bist hij kis en takt hij hak,
wart hij har en vecht hij bek,
bijt hij krib en brokt hij jok,
kaakt hij blaas en voet hij stamp
en tot overmaat van ramp
mopst hij alle nachten trol.

Nee, hoe fabuleus zijn neus ook,
dit wordt ons toch echt te dol.

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 32, ‘Fabeldieren’

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 32, ‘Fabeldieren’.

 

 

Wegwijs in de herfst

reuzenpijl vliegt over

We waren verdwaald in een bos zonder borden
met duizenden bijna dezelfde bomen
die we nou wel genoeg waren tegengekomen.
Het begon al donker te worden.
Alle bananen allang op, en Benny had een blaar.
Mijn vader zei: ‘Kom, we gaan terug.
Ik denk dat dat het beste is
want als dit niet het westen is
kan dat dus nooit het noorden…’
‘Terug?’ zei Suus. ‘Dat hele stuk?!’

Een hoog gekrijs klonk: ‘Waar? Hier? Daar!’
We kwamen bij een open plek;
met veel gekwetter en gefluit
vlogen reuzenpijlen over, regelrecht noord-zuid.
Flats! Poep viel in mijn moeders haar.
Ze zei: ‘Dat brengt geluk.
Zijn we straks toch voor donker thuis.’

© Judy Elfferich

Bestiarium

knippen maar

Dierenplaatjes en een schaar. Knippen maar.

Hier wat vleugels, daar wat poten.
Al die ogen, kleine, grote,
groen of geel of rood of blauw.
Hier een hoorn en daar een klauw.

Knipsels klaar? Hussel alles door elkaar.

En dan lekker schuiven, spelen
met die losse onderdelen.
Hier een snuit en daar een staart,
kaal, gevederd of behaard.

Lijm, een boek vol lege blaadjes. Plakken maar.

Lapjesdieren, wonderwezens.
Geef ze namen wild en raar.
Ieder beest een unicum
in je bestiarium.

© Judy Elfferich

.

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 32, ‘Fabeldieren’.

 

 

Aftelversje

spionnen

Negentien spionnen liggen op de loer
Vier op het balkon en vijf onder de vloer

Zeven in de struiken, drie achter de heg
Donkergroene pruiken duiken gauw weer weg

Twee willen niet doorgaan, rennen hard naar huis
Spioneren voortaan bij hun moeder thuis

Zeventien spionnen sluipen door de gang
Spugen naar ’t plafond en schrijven op ’t behang

Fluister in het duister achter het gordijn
Wie dat nou nog durft, die zal hem zijn

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 30, ‘Speelgoed

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 30, ‘Speelgoed’.

 

 

JOEHOE! riep ’t schaap Veronica

.
JOEHOE! riep ’t schaap Veronica. Wie ’t eerste op die dijk is!
Ha, ik dus! En wie is er weer het allereerst benee?
De dominee sprak: Ik doe rustig aan, als ’t u gelijk is…
Waarna hij heel geniepig langs haar heen de dijk af glee.

Nu hadden ook de dames Groen het hellinkje bestegen;
ze roetsjten naar beneden, haast de plomp in, hand in hand.
Nou, zeiden ze, dit polderlandschap valt ons toch wat tegen.
Het gras lijkt altijd fleuriger vanaf de andere kant.

De dominee sprak: Dames, gaarne zal ik u geleiden
naar ’t hartje van het Groene Hart, net over gindse brug.
Hoe geurig de patatkraam daar, hoe grazig daar de weiden!
En als het u toch tegenvalt, dan breng ik u weer terug.

Hm, zei het schaap Veronica, en hoe zou dat dan komen:
steeds daaro ’t gras veel sappiger en hiero dor en dood?
Ik ben benieuwd of ook vanaf de overkant – Potdome,
daar springt ze! riep de dominee. Nou ligt ze in de sloot.

Hij sprong haar achterna en brulde: Hellup, kijk, nou zinkt ze!
Ach herejee, de dagen van de mens zijn als het gras…
en alzo ook die van het schaap, want strakjes dan verdrinkt ze!
Toen ging hij kopje-onder met zijn hoed en goeie das.

Veronica dook op, met kroos in allebei haar ogen;
ze zei: Ik zie aan beide oevers krek dezelfde tint.
Aha, zeiden de dames Groen. Eruit jullie, en drogen!
Het was een diepgaand onderzoek en ook nog dubbelblind.

U bent een Zuiver Wetenschaap, al zit uw vacht vol drab.
Straks thuis krijgt u studentenhaver met een glaasje sap.

© Judy Elfferich

.
Meer schaap-Veronica-verzen

Nachttuinverstoppertje

Arshile Gorki, Nacht, enigma en nostalgie

Jij was de boom met de uil die geruisloos
Ik was de maan
de geduldige maan

Jij was de sterren die eerst een voor een
Ik was de vijver
de peinzende vijver

Jij was de dakgoot vanwaaruit de kat
Ik was de lamp
de kapotte lantaarn

Jij was de glimworm die knipogend rondjes
Ik was de vijver
van spiegelend glas

Jij was de snorrende nachtzwaluw die
Ik was de maan
de onzichtbare maan

Ik was het hazenjong dat niet tot tien
Jij was niet weg dus gezien

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 31, ‘De tuin

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 31, ‘De tuin’.