Monster

Dolon in wolfsvacht, op Oud-Griekse vaas

Jij was het monster en ik was de held
en toen gingen we vechten en ik had gewonnen
en ik maakte een jas van je vacht

En iedereen zei: Wat zie jij er stoer uit

En toen was ik monster en ging ik op jacht
en jij was mijn prooi en toen at ik je op
één hap en je zat in mijn buik

En ik voel me vanbinnen verstenen

En niemand durft met me te spelen

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 36, ‘Zachte kracht’

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 36, ‘Zachte kracht’.

 

 

Maneschijn

maancyclus

Ik, maan, draai sinds mijn tijd begon
rond jullie rondjes in de zon.

Kijk, soms lijk ik een pannenkoek,
soms een banaan, soms lijk ik zoek.

Al is het niet steeds in jouw zicht,
steeds vangt een helft van mij het licht.

Je ziet altijd dezelfde kant,
of niet dus, of alleen een rand.

© Judy Elfferich

Lopen lopen lopen

Cyprián Majerník, Vluchtelingen (1944)

Oren horen laarzen stampen
Neus ruikt groot gevaar
Blote voeten lopen lopen lopen lopen maar

Armen dragen alles mee
Buik bewaart herinneringen
Mond bewaart geheimen

Ogen zoeken mededogen, lezen nee nee nee
Vingers willen bouwen, vinden geen vertrouwen

Oren horen laarzen stampen
Neus ruikt groot gevaar
Blote voeten lopen lopen lopen lopen maar

© Judy Elfferich

Twaalf in Amsterdam

Kees de jongenbrug, Jordaan, Amsterdam

Ik ben twaalf en ik zie mezelf lopen
weerspiegeld in iedereens ogen:
gewoon maar een kind uit groep acht.
Ik loop hier doodernstig te spelen.
Er zit ergens bij mij vanbinnen
een grootsheid te groot voor mijn hoofd.

Mijn tijd gaat nu bijna beginnen.
Om de volgende hoek al misschien
wordt iemand beroofd, valt er een in de gracht,
dan red ik die en toon mijn heldenmoed.

Wat deze alleskunner kan,
daar weet de wereld nog niks van.
Eentje die het in me ziet: Rosa Rosa Rosa,
één maar, heel de rest nog niet.

Moet je zien, binnenkort, wie ik word.
Dan smeken ze of ik kom spelen,
voor ’t echie hè, voetbal of schaak of trompet;
moet ik handtekeningen uitdelen.
Komt thuis alles goed, pa gewoon weer uit bed.

Ik zie mezelf lopen door Amsterdams straten
van nu en van later, langs spiegelend water
voorgoed, Rosa, jou tegemoet.

© Judy Elfferich

over Kees de jongen

Zwoesj!

Peder Severin Krøyer, Hip, hip, hurra! Kunstnerfest på Skagen (1888)

Het tafellaken van damast.
De porseleinen borden.
Het zilveren bestek.
De mooiste glazen uit de kast.
En de antieke kandelaar.

Klaar, de feesttafel gedekt;
schenk wijn in en draag schalen aan,
er kan gegeten worden.

Oom Jan zegt: ‘Wacht es, één seconde,
want anders wordt het kleed vies, zonde!’
Hij grijpt het tafellaken vast
en trekt het in één ruk,
zwoesj! onder het servies vandaan.

‘Zo’, zegt hij. ‘Jongens, eten maar.
Ik heb wel trek, en dorst!’

En wij, we kijken naar elkaar:
geen glas of schotel stuk,
niks omgegaan en niks gemorst,
hoe speelde hij dat klaar?

© Judy Elfferich

Bijen

bijen - animatie: JudyElf, CC by-nc-sa

Zzuizebollend danzzen wij
onzze gonzzedonzzen kringen,
komen elke krokuzz zzoenen,
bonzzen boozz op dichte bloemen
en zzodra zze openzzpringen
duiken wij daar zznel naar binnen,
zzakken zzalig weg in zzoete duizzeldromerij.

© Judy Elfferich

.
Bloesembende. Een poëzieprentenboek vol lente

 
Dit gedicht staat in Bloesembende. Een poëzieprentenboek vol lente. Prenten­boeken­Plus, 2025.

 

 

Schoen uit twaalfhonderdzoveel

schoen, 1275-1299, Amsterdam Museum

Ik ben een leren linkerschoen,
in Amestelledamme gemaakt.
De looier riep Sint Nicolaas aan,
dat heeft mijn puntneus goedgedaan.

Jan Voetman droeg me bij het werk
aan hutten, kaden, dam en kerk,
bij lossen en bij laden.
Het was daar glibberig en glad,
mijn leer was bijna altijd nat;
je zult dus wel begrijpen dat
Jan Voetman koude tenen had.
Als hij dan tot Sint Nicolaas bad
was alles snel weer droog.
Voor hij me aantrok schudde hij
soms kikkers of een muis uit mij.

Ons afscheid was abrupt, helaas:
ik ben uit de pas geraakt,
de diepe modder trok me aan
en hield me eeuwen vast.

Toen haalde iemand me omhoog —
heeft me niet eens gepast!
‘Toe, mag ik bij een schoorsteen staan?’
vraag ik Sint Nicolaas.

© Judy Elfferich

Sint Nicolaas, de beschermheilige van Amsterdam, is ook de schutspatroon van o.a. schoenmakers, havenwerkers en iedereen die iets zoekt.

In bed voor de vrede

bed-in John & Yoko, Amsterdam 1969

John was op Yoko en Yoko op John.
Ze hadden lang haar en ontzettend veel fans
en ze wilden iets doen voor de vrede.

Ze trokken in een sjiek hotel
en hebben een week lang in bed
met witte pyjama’s aan
de wereldpers te woord gestaan.

‘John, Yoko, wat zijn dit voor grappen?
Dit snapt toch geen mens?’

‘Wat valt er aan vrede te snappen?
We liggen te niksen, weet je wel.
We aaien elkaars haar, lachen lief naar elkaar.
Zo kun je het fiksen: niet vechten maar niksen.
Als machthebbers dát nou eens deden,
kreeg de vrede een kans.’

Geef de vrede een kans.
Geef de vrede een kans.
Als iedereen meedoet met niksen in bed,
net als Yoko en John, wordt de wereld gered.

© Judy Elfferich

Haaientanden jutten

tand van een megalodon - foto: Géry Parent @ Wikimedia Commons, CC by-sa

Ga naar het strand bij laagwater, liefst na een stevige storm.
Let niet op visnetten, kwallen, flessen of zeewier of hout.

Zoek naar zwartglanzende steentjes met een driehoekige vorm:
tanden van happige haaien, twintig miljoen jaren oud.

Kijk vooral goed langs de vloedlijn, speur tussen schelpen en gruis,
dan neem je straks als het meezit prachtige vondsten naar huis.

Als je enorm veel geluk hebt, glimt daar opeens in de zon
zo’n ongelofelijk grote tand van een megalodon!

© Judy Elfferich

over de megalodon