Ik ben twaalf en ik zie mezelf lopen
weerspiegeld in iedereens ogen:
gewoon maar een kind uit groep acht.
Ik loop hier doodernstig te spelen.
Er zit ergens bij mij vanbinnen
een grootsheid te groot voor mijn hoofd.
Mijn tijd gaat nu bijna beginnen.
Om de volgende hoek al misschien
wordt iemand beroofd, valt er een in de gracht,
dan red ik die en toon mijn heldenmoed.
Wat deze alleskunner kan,
daar weet de wereld nog niks van.
Eentje die het in me ziet: Rosa Rosa Rosa,
één maar, heel de rest nog niet.
Moet je zien, binnenkort, wie ik word.
Dan smeken ze of ik kom spelen,
voor ’t echie hè, voetbal of schaak of trompet;
moet ik handtekeningen uitdelen.
Komt thuis alles goed, pa gewoon weer uit bed.
Ik zie mezelf lopen door Amsterdams straten
van nu en van later, langs spiegelend water
voorgoed, Rosa, jou tegemoet.
© Judy Elfferich