Een vliegtuigje door het raam

Amelia Earhart

Amelia, Amelia, ze moest en ze zou,
geen mens hield haar tegen wanneer ze iets wou.
Ze werd vliegenier (toen een fonkelnieuw vak),
ze was in de wolken en ging uit haar dak.

En keek iemand op van zo’n vliegende griet,
dan zei ze: ‘Ja, wij doen dit ook. Waarom niet?’

Een wereldzee over, gevaarlijke vlucht…
Het lukte, dus sprong ze een gat in de lucht.
Haar volgende stunt was: de wereldbol rond.
Daar ging ze, ze wuifde naar ons op de grond.

Ze vloog naar de verte, ze vloog uit de bocht…
Hoelang wordt er nou al niet naar haar gezocht?

Amelia, Amelia, we raakten haar kwijt,
ze woont op een eilandje buiten de tijd.
Daar is ze geland, heeft een hutje gebouwd
waar ze briefjes vol peptalk tot vliegtuigjes vouwt.

Dan zweeft er opeens een bericht uit het blauw
naar binnen door ’t raam van een meisje of vrouw:

Ik wou wat ik wou, ik heb stralend gefaald,
gewoon geprobeerd en er eer mee behaald.
En jij, wat wil jij? Meid, de beurt is aan jou.

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 22, ‘Op de schouders van reuzinnen’

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 22, ‘Op de schouders van reuzinnen’.

 

 

De reddingboot

logo Women on Waves

Er is in mijn buik iets begonnen,
een miniklontje mensendril
dat baby wordt, naar buiten wil
en eten moet en kleertjes moet,
beschermd gewassen opgevoed.

Ik zou wel een kind willen, later
als ik ooit ergens woon met een wiegje
als ik werk heb en spaargeld misschien,
als ik klaar ben met school.

Maar nu? Ik zou niet weten hoe.
Wat moet ik? Waar kan ik naartoe?
Hoelang blijft dit verborgen?

Ze zullen me slaan, me verjagen
dus hou ik het stil. Zeg geen woord.

Toch, iemand bemerkte mijn zorgen.
Zij had van dat zeeschip gehoord
waar niemand preekt of schande spreekt,
waar ze helpen, niet dwingen niet vragen.

De boot met de dokters aan boord.
Hij ligt in de haven.
We gaan overmorgen.

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 22, ‘Op de schouders van reuzinnen’

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 22, ‘Op de schouders van reuzinnen’.