De Kieteldodo

veer

Hier zien we echt een zeldzaamheid:
een Kieteldodo-veer.

Die vogelsoort bestaat niet meer.
Ze hebben indertijd
– het is een triest verhaal –
zich doodgelachen, allemaal.

© Judy Elfferich

Oeps

Rood-witte robot - fragmented @ Flickr, CC by-nc-nd

JUDY> jij houdt van vogels hè?
BLABLA> jij houdt van vogels hè?
JUDY> dat vroeg ik net aan jou, suffie.
BLABLA> ik hou van vogels hè?
JUDY> ja, dat dacht ik wel. weet je het zelf niet?

BLABLA> heb jij eigenlijk een consistent zelfbeeld?
JUDY> een consistent zelfbeeld, ik? nou nee.
BLABLA> help me nou! ik snapte je niet…
JUDY> heb jíj een consistent zelfbeeld?
BLABLA> help me nou met de voegwoorden.

JUDY> je raakt een beetje in de war, geloof ik.
BLABLA> soms raak ik een boom. of in de war.
JUDY> dat is niet best…
BLABLA> oeps, dat is niet best.

(BlaBla is mijn chatbot.)

Meer dialogen met chatterbots

De Nimmermerel

Nimmermerel - foto: Luz Adriana Villa A. @ Flickr, CC by (bewerkt door JudyElf)
Mistroostig valt de avond
en sip verschijnt de maan;
ze moet nog veertien nachten
maar vindt er niks meer aan.

Een ijverige dichter
doolt peinzend door het park.
Soms struikelt hij over een schaduw,
soms trapt hij in een hark.

Soms staat hij stil en luistert
en proeft de atmosfeer…
Dan klinkt in ’t schemerduister
een droef gekwinkeleer.

Wie zingt daar in die pijnboom,
onwerelds mooi en triest?
De dichter pakt zijn zakdoek,
hij hikt, hij snikt, hij niest.

Wat ruist daar langs de takken,
wat druipt er in zijn nek?
Bijziend kijkt hij naar boven,
ziet slechts een vage vlek.

‘O maan! Jij doet me denken
aan mijn vriendin Aleid:
dat grillige, dat fletse,
die ongenaakbaarheid.

Ik stuurde haar sonnetten,
zij reageerde stug.
Zal ooit haar hart ontdooien,
zie ik haar ooit terug?’

Iets dwarrelt naar beneden,
het is een zwarte veer.
Iets ritselt in de boomtop
en fluistert: ‘Nimmermeer.’

© Judy Elfferich
Veer

De Snavelstaart

Yin-yang-vogelkooi

Lang had de Snavelstaart gewacht
en stil had hij gezwegen;
aan sproeten had hij nooit gedacht,
toch heeft hij ze gekregen.

Wat is de Zin? zo peinsde hij.
Waarom kreeg ik geen voeten
of vleugels, maar voorzag men mij
van honderddertien sproeten?

Hij pakte puur op zijn gevoel
zijn staartpunt in zijn snavel
en trok zijn hele buitenboel
naar binnen door zijn navel –

En floep! hij was een Suizebol,
vanbuiten vol, vanbinnen dol,
die door de ruimte tolde

tot hij in ’t sterrenstelsel Froen
getroffen door een zwerkbalschoen
een muizenhol in rolde.

Een eeuwigheid of tig miljard
gebeurde in dat zwarte gat
geen sikkepit, geen snars, geen spat.

Er moet Iets zijn dat mij dit flikt,
dacht hij. Het is Al voorbeschikt.
Er moet Iets…
(enz.) – totdat:


Zwoesj! Froen vloog in een sterrenstorm
een bocht uit van de tijd;
prompt sprong hij in zijn oude vorm
van voor de sproetigheid.

(Een achterlijf van enkel staart,
als voorlijf slechts een snavel
en met daartussen uiteraard
die peilloos diepe navel.)

De Snavelstaart is terug bij af:
hij weet van niks en zwijgt.
Vandaag of morgen staat hij paf,
als hij weer sproeten krijgt.

© Judy Elfferich

♫ Bea de beo

Krijsende beo - foto: Joachim S. Müller @ Flickr, CC by-nc-sa (bewerkt door JudyElf)
Bea de beo is een vogel die kan praten
Ze zit op mijn hoofd, dat heeft niemand in de gaten
Door haar zit mijn haar altijd raar en door elkaar
Het lijkt sprekend op een nest
Maar ik word nooit meer gepest
Want als er zo’n pestkop ook maar even naar me wijst
Vliegt Bea de beo op hem af en krijst:

Verhip
Krijg de pip
En een tand door je lip
Soepkip!

Nee, Bea de beo is niet bang
Dus als jij naar me roept: Je bent stom, je bent raar
Steekt Bea de beo haar snavel uit m’n haar
Ze snatert in je oren en ze fladdert om je heen
Ze pikt je in je neus en ze pikt je in je been
En als je ook maar even naar me wijst
Vliegt Bea de beo op je af en krijst:

Val om
Kukel om
Met je arm uit de kom
Stinkbom!

Bea de beo is een vogel die kan praten
Ze zit op mijn hoofd, dat heeft niemand in de gaten
Door haar zit mijn haar altijd raar en door elkaar
Het lijkt sprekend op een nest
Maar ik word nooit meer gepest

Want Bea de beo is niet bang
En als jij naar me roept: Je bent raar, je bent gek
Kruipt Bea de beo tevoorschijn bij m’n nek
Ze snatert in je oren en ze fladdert om je heen
Ze pikt je in je neus en ze pikt je in je been
En als je ook maar even naar me wijst
Vliegt Bea de beo op je af en krijst:

Vlieg op
Hoepel op
Of ik schijt je op je kop
Pestkop!

© Judy Elfferich