De Relikwibus

Paul Klee, Der Goldfisch (fragment)
De Relikwibus heeft een steen,
die ligt op zijn balkon.
Daar hinkelt hij driemaal omheen
bij ’t opgaan van de zon.
God weet wat hem te wachten staat
als hij dat een keer overslaat.

De Relikwibus eet beschuit
met muisjes als ontbijt.
Per kleur telt hij die muisjes uit
voor alle zekerheid.
Een uitgebalanceerd dieet
voorkomt onnoemelijk veel leed.

De Relikwibus heeft een vis
die rondzwemt in een kom.
Zolang de toestand gunstig is
maakt die zijn bocht linksom.
Maar draait hij naar de andere kant,
dan is er vast iets aan de hand.

De Relikwibus draagt een pet
die ooit de Sint hem gaf.
Hij heeft hem destijds opgezet
en zet hem nooit meer af.
Waait hij ooit weg of raakt hij zoek,
dan komt dat in het Grote Boek.

De Relikwibus heeft een baard
(naar voorbeeld van zijn pa)
waarin hij spiekbriefjes bewaart
met Dag en O en Tja.
Die antwoorden zijn altijd goed
als hij op straat iemand ontmoet.

Eens moet de Relikwibus gaan,
dan hinkelt hij naar zee
en bij het schijnsel van de maan
breekt hij zijn steen in twee.
Hij eet nog eenmaal een beschuit
en wuift zijn vis het zeegat uit.

Zijn pet heeft hij voor ’t laatst bewaard.
Hij mikt, hij slikt en staart hem na.
Hij frummelt even aan zijn baard
en zegt dan: ‘Tja.’

© Judy Elfferich

De Haper

Sleepless, © James Dankert, all rights reserved
    Sleepless | © James Dankert

De Haper kan niet slapen,
zijn denkschuif wil niet dicht.
Zijn vliegwiel blijft maar draaien,
wat o zo lastig ligt.

‘O was ik maar een kater,
een doedier zonder dacht!
Dan volgde ik mijn snorren
en joeg de hele nacht.’

De Haper ligt te malen,
wak staart hij in het donk.
Er kruipen kriebelmieren
door zijn gedachtenkronk.

‘O was ik maar een gaper
die omviel van de slaap!
Helaas, ik ben een Haper,
ik haap.’

© Judy Elfferich

De Pierewieps

De Pierewieps
Als je ooit een zwierig tiep ziet
felgekleurd als Engels drop
met een paarse duikbril op
en (die kun je echt niet missen)
een propeller op zijn kop,
moet je je al zwaar vergissen
of het is de Pierewieps.

Sluip erheen voordat hij wegvliegt,
trek zijn aandacht door te sissen:
‘Pierewieps! Pierewieps!’

Na een rondje pierewaaien
klapt hij zijn propeller in.
Lok hem met een suikerboontje,
dan mag je zijn dropneus aaien
en zijn geelgestreepte kin.

Als hij ziet dat jij het bent
is hij in zijn pierement,
kruipt ie in je telefoontje.
Kijk hoe hij over je scherm schiet
met zijn paarse duikbril op.

Hoor, hij zingt zijn pierewiepslied,
telkens weer datzelfde toontje:
‘♫ Pierewieps! ♫ Pierewieps!’

© Judy Elfferich

Het Vledeweekdier

Vledeweekdier

De Woens zei: ‘Beste vrienden,
ik wil weer eens naar zee.
Wat varen en wat vissen…
Wie gaat er met me mee?’

‘Potdomme!’ zei de Zater.
‘Ik wilde dat ik kon
maar ik vertrek vandaag voor
een reisje naar de zon.’

De Dins zuchtte beteuterd:
‘Helaas, ik kan niet gaan.
Mijn hengel is sinds gister
volledig naar de maan.’

‘Naar zee toe?’ zei de Donder.
‘Dat is echt iets voor mij.
Het komt goed uit, want morgen
heb ik toevallig vrij.’

De Woens pakte zijn schepnet,
de Donder zijn harpoen;
ze regelden een bootje
en voeren uit. Maar toen –

Hap! zei het Vledeweekdier,
dat achterlijke beest.
Ze gingen kopje-onder
en waren er geweest.

© Judy Elfferich

De Vlabber & de Vlaar

.
Elke ochtend na het opstaan
staan de Vlabber en de Vlaar
met z’n tweeën voor de spiegel
en ze vragen aan elkaar:
‘Wie van ons was nou de Vlabber?’

Tja, daar staan ze dan te dubben
met hun harken in hun haar.
‘Heel de nacht alles onthouden
krijg ik echt niet voor elkaar!’
roept de Vlaar dan (of de Vlabber?).

En de ander antwoordt kriegel:
‘Even denken… Rustig maar!
Kijk, mijn kop lijkt op een zwabber
en mijn lijf lijkt op een schaar.
Dus dan ben ik vast de Vlabber.’

Elke avond voor ’t naar bed gaan
staart de Vlaar weer met de Vlabber
in diezelfde grote spiegel
en ze vragen aan elkaar:
‘Wie was ook al weer de Vlaar?’

Heel de dag alles onthouden
is voor hen een groot bezwaar
dus daar staan ze weer te dubben.
‘Jouw geheugen is belabberd!’
roept de Vlabber (of de Vlaar?).

En dan zegt de ander maar:
‘Kijk, mijn kop lijkt op een vlieger
en mijn lijf op een gitaar.
Volgens mij ben ik de Vlaar,
dan ben jij vanzelf de Vlabber.’

Tja, dan gaan ze maar weer slapen
en dan staan ze maar weer op
en ze koken hun rabarber
en ze roken hun sigaar
en dan zijn ze ’t wéér vergeten.

‘Maar dat kan ons mooi niks schelen’,
giechelt de verstrooide Vlabber
– of, wie weet, de suffe Vlaar?

© Judy Elfferich

.
Er zit een feest in mij

.
Benieuwd hoe de Vlabber & de Vlaar eruitzien?
Kijk dan in Er zit een feest in mij, Querido’s Poëziespektakel 5:
op pagina 74-75 staat hun portret (door Willem Lagerwaard).
 
 
 

De Katzenjammer

Richard Lydekker, Lynx (1896)
Daar gaat de Katzenjammer.
Hij voelt zich rottig.

Ooit was meneer de bink:
bloedgeil, bloedlink,
met alle stoere katers
de beste maatjes
en van de zwoelste poezen
de lievelynx.

Maar waar zijn nou zijn praatjes?
Waar is die ruige patser
die geurig pist
die vurig krijst
die lenig springt?

Daar gaat de Katzenjammer
die nooit meer spint.

De pluimen op zijn oren
hebben hun schwung verloren,
zijn poten worden strammer,
zijn vacht is vaal en mottig.
Hoor hoe hij treurig zingt:

‘Het mist in mij, het mist in mij,
het miezert in mijn maag.
Het schemert voor mijn ogen,
mijn hart klopt ijzig traag.
Ik voel me flauw, mijn bloed is lauw
omdat het niet meer gist in mij,
omdat ik niet meer jaag.’

Nooit krijgt hij meer een kopje,
de allerkrolste poezen
bezien hem onbewogen.
De katers smoezen spottend:

‘Daar gaat de Katzenjammer,
die zonderlynx.’

© Judy Elfferich

.
(Zesde prijs Willem Wilmink Dichtwedstrijd 2013.
Het mist in mij was de verplichte regel, gekozen door Ted van Lieshout.)

De Snotterwokkel

.
Wee de arme Snotterwokkel
die het niet gesnopen heeft.
(Hij kan het aan de Frokkel vragen
maar dat vindt hij onbeleefd.)

‘Waarom ben ik ooit geboren?
Wie verklutste toch mijn struif?
Waarom heb ik sprokkeloren
en een krakel in mijn kuif?

Waarom is er herfst, en haring?
Waarom lust ik geen hachee?
En waar vind ik een verklaring
voor het golven van de zee?

Waarom moet het altijd zachter,
waarom roept men dat ik stoor?
Waarom kom ik nergens achter?
Waarom kom ik nergens voor?

Waarom moet ik altijd huilen
als ik een komkommer zie?
Waarom kan ik nergens schuilen
voor het Grote Potverdrie?

Alles is zo ongewokkeld,
alles is zo ongewis
als je schoenen zijn versokkeld
en je vuist een vlakgom is.’

Ach, die arme Snotterwokkel.
Hij snuit zijn snufferd in zijn staart
en gumt zichzelf volledig van de kaart.

(Of dat nou echt nodig was?
Ik kan het aan de Frokkel vragen
maar dat lijkt me ongepast.)

© Judy Elfferich

.
Dit gedicht staat in Er zit een feest in mij,
Querido’s Poëziespektakel 5.

De Schreupel & de Friep

.
Op een woensdag in de winter
zei de Schreupel tot de Friep:
‘Lieve help, er zit een splinter
in het knargje van mijn kniep!’

Fluitend greep de Friep een leupel
(want hij was een handig tiep)
maar de Schreupel kon geen bloed zien
dus die deed alsof hij sliep.

‘Zet je schrap! Nu even bukken…
Eén twee drie!’ – en met een zwiep
vloog de splinter uit het knargje,
in het neusgat van de Friep.

‘Au! Hatsjiep! Hatsjoep! Hatsjiep!’
En de Schreupel kreeg de leupel
in vijf stukken op zijn kniep
waardoor hij die hele winter kreupel liep.

© Judy Elfferich

.
Er zit een feest in mij
Dit versje staat in Er zit een feest in mij,
Querido’s Poëziespektakel 5.
Een feestelijke bundel met werk van 85 dichters
en 25 illustratoren, o.a. over ‘Hallo wereld!’,
het thema van de Kinderboekenweek 2012.
Samenstelling: Ted van Lieshout.

.

‘Hallo-wereld!’-workshops

‘Hallo wereld!’-workshops

.
Nieuwe workshops die aansluiten bij het thema van de komende Kinderboekenweek:

KRADOKELTAAL  voor groep 5 t/m 8 PO
We lezen een of meer teksten in Kradokeltaal.
Eens kijken of het lukt om de sleutel daarvan te ontdekken!
De kinderen proberen ook een stukje te schrijven in het Kradooks.
En misschien kunnen we met z’n allen nog een andere taal verzinnen?

WEZENS UIT HET BINNENSTEBUITENLAND  voor groep 5 t/m 8 PO
De Snotterwokkel, de Schreupel, de Friep, de Vlabber, de Vlaar…
Wat zijn dat voor wezens? Hoe zien ze eruit? Wat eten ze?
De kinderen worden uitgedaagd om zelf ook vreemde wezens te bedenken
en die te tekenen of beschrijven.

SPACE MAIL  voor groep 7, 8 PO  &  klas 1, 2 VO
‘Hé jij daar aan de overkant!’
Wat zou jij willen vertellen of vragen aan iemand op een verre ster?
Hoe maak je duidelijk wie wij mensen zijn en hoe het hier op aarde is?
We schrijven berichten aan bewoners van een andere planeet.

.

.

.
In deze workshops maak ik gebruik van mijn versjes in
Querido’s Poëziespektakel 5: Er zit een feest in mij!
(verschijnt augustus 2012).
 

 

 

Meer schrijfworkshops
Stichting Schrijvers School Samenleving

De Schrikkelspork

.
Kijk, daar komt de Schrikkelspork.
(Achterneefje van de Uffel,
weggemoffeld bastaardbroertje
van de welbekende Knork.)

Veertienhonderdzestig dagen
hoefde je hem niks te vragen,
veertienhonderdzestig nachten
sliep hij diep, zonder gedachten.

Doch welingelichte kringen
melden dat de Haas gaat springen,
dus ontwaakt de Schrikkelspork
met een kriegelige snork.

(Liever was hij blijven knorren,
want hij sukkelt zo met jicht
en het jeukt weer schrikkelbarend
in zijn ene tijdsgewricht.)

Oei, hij hinkelt en hij hompelt
met zijn manke achterbeen;
kijk toch hoe hij aldoor struikelt
over zijn reserveteen…

Snapt hij wat er aan de hand is?
Is hij nog op tijd erbij?
Horen we de Haas al hijgen?
Strakke eindspurt – Ja! Buut vrij!

‘Joechei!’ jubelt de Uffel,
geëchood door de Knork.
‘Die hebben we weer binnen
door ónze Schrikkelspork!’

Maar hijzelf duikt in zijn duffel,
toffelt zwijgend naar zijn hol.
Eer de Maartse Haas geland is
koffert hij zijn knikkebol.

© Judy Elfferich