De Hebbedinges

Vlinderdingen, collectie Deventer Musea - animatie: JudyElf, CC by-sa

De Hebbedinges zocht iets
voor zijn verzameling.
We hielden een vergadering
en iedereen die kocht iets:

een vingerling, een rammelkast,
een tierlantijn, een rarekiek,
een janplezier, een beddenkwast,
een filippien, een wentelwiek.

Hij pakte alles uit en zei:
‘Er is heus heel veel aardigs bij
maar ik zoek toch een ander ding
voor mijn verzameling.’

We waren even sprakeloos.
Toen riepen we: ‘Wat wil je dán?
Een manebril, een mallejan,
een alikruik, een kraakdoos?’

‘Nee’, zei de Hebbedinges bits.
‘Maar zie je ooit een greintje,
een zier, een snars of sikkepit,
geef mij dan gauw een seintje.’

© Judy Elfferich

Haatblaat

het Vriendschaap

Het Vriendschaap stond te dutten op de hei,
toen kwam opeens het Vijandschaap voorbij
en zei: ‘Ik vind jou knudde.’

Dat arme Vriendschaap schrok zich lam.
‘Vergeet die griezel zijn gezwam,
kop op!’ riep heel de kudde.

© Judy Elfferich

De Wollefop

Wollefop

De Wollefop wist niet zo goed
wat hij van zichzelf moest maken.

Is dus zomaar wat gaan haken, babyblauw
breide hij er beetjes bij, knoopte eindjes aan elkaar,
punnikte een flinke staart.

Maar soms liet hij steken vallen, raadselblauw
raakte er een draadje los, of er kwam een mot voorbij
die een hap nam uit z’n vacht.

En een keer werd hij gewassen, zeeziekblauw
in het veel te hete sop… Toen wist hij het echt niet meer,
voelde zich een prullig vod.

Hingen ze hem kletsnat op, bibberblauw
met een knijper aan z’n oor. Is hij van de lijn gewaaid,
vloog over de hoogste daken

tot hij neerkwam voor mijn deur, wazigblauw
lag hij zielig in de prut. Dus maar zacht voor hem gezongen,
hem voorzichtig uitgewrongen.

Kijk, hij krijgt alweer wat kleur, knipoogblauw
glimt z’n opgelapte snuit. Alle rafels vastgenaaid,
vale plekken weggeaaid.

Vraagt vergeet-me-nietjes-blauw: ‘Blijven slapen?’
Eindelijk weet hij wat hij wou,
de Wollefop.

© Judy Elfferich

.
DICHTER. 7, ‘Blauw’

 

Dit gedicht staat in DICHTER. 7, ‘Blauw’.

 

 

De Sloddervis

Sloddervis

‘Wat zou het’, zei de Sloddervis,
‘dat ik geen slimmerd ben?
Ik weet wat slijk, wat modder is
en verder niks. Nou en?

Die evolutie, leuk idee
maar waar moet het naartoe?
Nee dank je wel, ik doe niet mee,
voor mij niet dat gedoe.

Waar alles mee begonnen is:
een slijmig klontje beest –
veel slomer dan een Sloddervis
kan dat nooit zijn geweest.

Ik hoef geen vleugels, klauwen,
geen slurf, gewei of bult.
Ik voel niks voor miauwen
en ben geen tiep dat brult.

Ik denk dat ik mijn modder mis
als paard of papegaai.
Dus blijf ik lekker Sloddervis,
oersimpel en oersaai.

Sterf ik straks uit? Mij best, oké.
Dan word ik nooit reptiel
of eekhoorn, vos of chimpansee.
Dan word ik dus fossiel.

Zo’n wereld-na-de-Sloddervis
is eenmaal ook voorbij.
Gaat die naar de verdommenis,
dan mooi wel zonder mij.

De oerstaat is mijn element,
mijn lat ligt niet zo hoog.
Word jij maar stinkdier of serpent
of paleontoloog.’

© Judy Elfferich

De Knoertendoder

Knoertendoder
De Knoertendoder schaamt zich dood.
Zijn konen kleuren purperrood
want hij heeft heel wat uit te leggen.
Hij durft het bijna niet te zeggen:
zijn levenswerk bleef onvolvoerd,
nog nimmer doodde hij een Knoert.

Zijn opa heeft hem indertijd
niet onsuccesvol opgeleid
met knots en slinger, bijl en blijde.
Helaas was bij diens overlijden
één kwestie nog onaangeroerd:
waaraan herkennen wij een Knoert?

Hij heeft een Gippel gif gevoerd,
een Polk geplet, een Murk gemoerd;
zelfs kraakte hij diverse Krangen –
het werd met hoongelach ontvangen.
Zo heeft hij jaren aangeklooid
en Knoerten doden deed hij nooit.

Net toen hij dacht: ’t zit me tot hier!
ontmoette hij een wijfjesdier
wier zoete zang hem zo ontroerde
dat hij haar vloerde en ontvoerde.
De bruid bleek Stoere Doerian,
de laatste Knoert van Knoertistan.

Nu strijdt zijn liefde met zijn trots:
nog steeds ligt onder ’t bed die knots…
In weerzinwekkend woeste dromen
weet hij zich soms niet in te tomen
en kleuren lakens purperrood.
‘De schat!’ zingt zij. ‘Hij schaamt zich dood.’

© Judy Elfferich

De Murk

Murk
Ik ben maar een Murk, dus wat moet ik?
Ik ben in de wereld gepleurd.
Had iemand verstandig besloten,
dan was dat beslist niet gebeurd.

Een Murk van een onbekend merk,
mufneuzig en brunzig van poten,
zoiets had mijn ma niet besteld.

Laat staan mijn pa:
hij lag in een deuk, maar niet heus
en wou me het liefste verloten.

Maar dat vond mijn ma toch te erg.
Dus sloot ze me op in een koekblik
en fietste daarmee naar het park
en knoopte mijn staart aan een berk.

Oote oote oote boe,
waar moest het met mij naartoe?
Ik klampte me vast aan haar jurk –
een Murk is nou eenmaal geen held.

Maar ach, mijn ma!
Ze scheurde zich los met geweld
en ging toen gewoon naar haar werk.

Hier hurk ik nu, zwaar in de kroten.
Ik knaag wat op boomschors en noten
en wacht tot de Gurkbork me wurgt.

Net heb ik mijn neus weer gestoten
dus ja, ik besta nog, vermoed ik.
’s Nachts zeur ik heel zacht: Oote oote.
Wat wil je? Ik ben maar een Murk.

© Judy Elfferich

De Nimmermerel

Nimmermerel - foto: Luz Adriana Villa A. @ Flickr, CC by (bewerkt door JudyElf)
Mistroostig valt de avond
en sip verschijnt de maan;
ze moet nog veertien nachten
maar vindt er niks meer aan.

Een ijverige dichter
doolt peinzend door het park.
Soms struikelt hij over een schaduw,
soms trapt hij in een hark.

Soms staat hij stil en luistert
en proeft de atmosfeer…
Dan klinkt in ’t schemerduister
een droef gekwinkeleer.

Wie zingt daar in die pijnboom,
onwerelds mooi en triest?
De dichter pakt zijn zakdoek,
hij hikt, hij snikt, hij niest.

Wat ruist daar langs de takken,
wat druipt er in zijn nek?
Bijziend kijkt hij naar boven,
ziet slechts een vage vlek.

‘O maan! Jij doet me denken
aan mijn vriendin Aleid:
dat grillige, dat fletse,
die ongenaakbaarheid.

Ik stuurde haar sonnetten,
zij reageerde stug.
Zal ooit haar hart ontdooien,
zie ik haar ooit terug?’

Iets dwarrelt naar beneden,
het is een zwarte veer.
Iets ritselt in de boomtop
en fluistert: ‘Nimmermeer.’

© Judy Elfferich
Veer

De Marmelant

gevangen Marmelanten - foto: Malene Thyssen @ Wikimedia Commons, CC by-sa (bewerkt door JudyElf)

Om een Marmelant te vangen
stap je op de vroegste trein.
Bij het krieken van de ochtend
sluip je naar ’t Oranjeplein.

Leg een melktand van een meisje
op de rand van de fontein;
ga dan gauw achter een boom staan,
hou je groot en maak je klein.

Zie je kringen in het water?
Eropaf! Dat is het sein.
Pak nu gauw een glazen potje
of een tas van Albert Heijn…

(Kijk wel uit, ook anderen azen
op zo’n tandje fraai & fijn:
Appelstropers, Pindakaters
en de Ultramandarijn.

Zie je zo eentje verschijnen,
roep dan dadelijk: ‘Verdwijn!’
Maar gelukkig blijkt het meestal
toch een Marmelant te zijn.)

© Judy Elfferich

De Boterhamster

Broodmandje, illustratie © Jaap van den Born

Heb jij thuis een Boterhamster
die verkruimelt van chagrijn?

Hangt hij alsmaar languissant
en met ingevallen wangen
in zijn broodmandje te hangen?

Klaagt hij over zielepijn
en een bitterzoet verlangen?
En kun jij daar niet meer tegen?

Stuur hem even uit logeren
in Auberge De Twee Beren,
aan de kust bij Knasperzand.

(Moet je daarna constateren
dat hij blijft jeremiëren,
is nu echt het huis te klein?

Dan valt nog te overwegen:
vang & tem een Marmelant.)

© Judy Elfferich

(illustratie: © Jaap van den Born)

De Grumpel & de Raburp

Grumpel, illustratie © Jaap van den Born

Eenmaal in de achttien dagen
kruipt de Grumpel uit de grond
om aan de Raburp te vragen
waar de bus stopt naar Roermond.

De Raburp pakt dan een takje
en gaat zitten op zijn kont,
en hij schetst op zijn gemakje
in het zand een plattegrond.

Alle haltes, alle lijnen
van de trein, de tram, de pont
ziet de Grumpel daar verschijnen
en hij kijkt met open mond.

‘Doei!’ hoort hij dan plots. ‘De groeten,
enig om je te ontmoeten,
veel plezier straks in Roermond
met je broer en zeven zussen!’

Zoekend blikt hij in het rond:
de Raburp is ervantussen,
maakte vlot zich uit de voeten
naar een verre horizont.

‘Hela, je vergeet de bussen…’
zegt de Grumpel met een frons
maar er reageert geen hond.

Dus hij antwoordt binnensmonds:
‘Nou, tot over achttien dagen!’
en hij gaat weer ondergronds.

(Soms voelt hij de boel bewegen
als er boven hem een lege
bus voorbijscheurt naar Roermond.)

© Judy Elfferich

(illustratie: © Jaap van den Born)