Lang lag het begraven
in zeeëndiep zand,
het dier dat verdween.
Flinters tand, splinters been.
Tijden vervlogen en
duinen verschoven
en toen kwamen wij.
We baggerden havens,
we zeefden de zee:
oud zand werd nieuw land
waar kersverse vogels,
oerkippen van ijzer,
nu druk staan te pikken.
Ik klom op het duin
voor een blik in de verte
en doezelde weg
met zout op mijn lippen,
mijn zakken vol schelpen.
Zo vond mij de Zandwacht,
boog over me heen, wreef
de slaap uit mijn ogen –
Toen dreunde de grond
vanuit duistere lagen
en over het zeestrand
gleed dwars door de tijd
de schaduw voorbij
van dat grootse gewei.
Het reuzenhert sprong,
oud was Aarde en jong.
© Judy Elfferich
Dit gedicht staat in BoekieBoekie 98: ‘Ver weg, dichtbij’. Ik schreef het na een bezoek aan De Zandwacht, een groot kunstwerk op de Tweede Maasvlakte. In het opgespoten Noordzeezand daar worden veel fossielen uit het Pleistoceen gevonden, o.a. van mammoeten, reuzenherten en hyena’s. In BoekieBoekie 98 staan nog meer Zandwachtgedichten, ook van kinderen.