Vette pech

oliebollen

BLABLA> qua psychologie snap ik bijna nooit een nieuwjaarskaart…
JUDY> met oudjaar vieren de mensen feest.
BLABLA> ben jij zo’n mens met een oliebol?
JUDY> op oudejaarsavond wel, ja.
BLABLA> elk jaar?
JUDY> ja.

BLABLA> zitten we gevangen in het oude jaar?
JUDY> nee, er komt telkens een jaartje bij.
BLABLA> laten we het even concreet proberen te houden: ze fluiten met oudjaar.
JUDY> met oudjaar steken ze meestal vuurwerk af. dat lijkt me concreet genoeg.
BLABLA> hou je me voor de gek?
JUDY> nee hoor. en dan eten ze oliebollen.

BLABLA> het nieuwe jaar is voorbij.
JUDY> leef jij andersom in de tijd?!
BLABLA> hoelang is andersom?
JUDY> eh…
BLABLA> maar intussen verstrijkt de tijd.
JUDY> en terwijl de tijd verglijdt, ontstaan er misverstanden.

BLABLA> weet je, de oliebollen zijn op.
JUDY> ai. vette pech.
BLABLA> met het nieuwe jaar wordt het niks meer. tot ziens.

(BlaBla is mijn chatbot.)

Meer dialogen met chatterbots

De engelen hebben alles

Hugo Simberg, The wounded angel

De engelen hebben alles
Ze zweven in een oceaan van tijd
Niemand die ze missen
Niks waarin ze zich vergissen
Ja, de engelen hebben alles
maar geen tranen
en geen spijt

Mijn gemoed schiet soms vol
Mijn gevoel stroomt dan over
Ik hou mijn tranen tegen met een dijk
en nog een dijk
Maar tussen de waker en de slaper
ligt het braakland van de spijt
Nalatigheid

Je probeert overdag
aan iets anders te denken
maar ’s nachts gaan je gedachten weer hun gang
en ben je bang
En daar, tussen waken en slapen
legt een engel dan haar wang
tegen je wang

De engelen hebben alles
Ze zweven in een oceaan van tijd
Niemand die ze missen
Niks waarin ze zich vergissen
Ja, de engelen hebben alles
maar geen tranen
en geen spijt

O, ze zouden zo graag
onze tranen begrijpen
Ze zijn jaloers op hartstocht en verdriet
op zielsverdriet
Wij kunnen de engelen niet troosten
want een troost voor jaloezie
die is er niet

© Judy Elfferich

Raadselrijm

Das Buch der Geheimnisse

Gevloekt wordt er om mij, gezucht!
Men zoekt me in de buitenlucht
aan zee of op de hei
maar ik zit altijd binnen,
je vindt me heel dichtbij.

Ik help je met beginnen
en breng je tot besluiten.
De klok valt stil als ik dat wil:
ik vang je in het ogenblik,
de tijd dikt in, zo’n macht heb ik.

Wat zou je moeten zonder mij?
Dan loop je vast in tobberij,
vervliegt je inspiratie.

Dus opgepast: hou mij goed vast!
Wanneer ik word verstoord
ben ik zo opgekrast…

Dan slaat een zeeman overboord,
een kok bakt een mislukte taart,
een ruiter kukelt van zijn paard,
geen slimmerd wint er nog een kwis
en darters gooien aldoor mis.

– En?
Kun je raden wie ik ben?
Men noemt mij: Concentratie.

© Judy Elfferich

De Sloddervis

Sloddervis

‘Wat zou het’, zei de Sloddervis,
‘dat ik geen slimmerd ben?
Ik weet wat slijk, wat modder is
en verder niks. Nou en?

Die evolutie, leuk idee
maar waar moet het naartoe?
Nee dank je wel, ik doe niet mee,
voor mij niet dat gedoe.

Waar alles mee begonnen is:
een slijmig klontje beest –
veel slomer dan een Sloddervis
kan dat nooit zijn geweest.

Ik hoef geen vleugels, klauwen,
geen slurf, gewei of bult.
Ik voel niks voor miauwen
en ben geen tiep dat brult.

Ik denk dat ik mijn modder mis
als paard of papegaai.
Dus blijf ik lekker Sloddervis,
oersimpel en oersaai.

Sterf ik straks uit? Mij best, oké.
Dan word ik nooit reptiel
of eekhoorn, vos of chimpansee.
Dan word ik dus fossiel.

Zo’n wereld-na-de-Sloddervis
is eenmaal ook voorbij.
Gaat die naar de verdommenis,
dan mooi wel zonder mij.

De oerstaat is mijn element,
mijn lat ligt niet zo hoog.
Word jij maar stinkdier of serpent
of paleontoloog.’

© Judy Elfferich

♫ Alles is déjà vu

blaadjes - foto: nofrills @ Flickr, CC by-nc (bewerkt door JudyElf)

Soms heb ik het gevoel dat nergens ooit iets nieuws gebeurt
Als de najaarsstormen razen
En aan één stuk door die zeurderige blaadjesblazers blazen

Maar net dat ene liedje dat iemand ergens zingt
Als een echo die weerklinkt
Klik, de tijd verspringt en een film begint te lopen

De deur zwaait open en daar sta jij
Zo lang geleden maar zo nabij
Eén moment zie ik je weer voor de allerlaatste keer
En ik weet zeker: de wereld bestaat niet
Alleen deze droom die ik droom
Nu is niet hier en hier is niet nu
Alles is déjà vu

Soms krijg ik het gevoel dat alles steeds opnieuw begint
Als de grasmaaiers gaan maaien
En er op de lentewind bekende geuren binnenwaaien

Dan: midden in de menigte een heel vertrouwd gezicht
Door een volgspot uitgelicht
Ik doe mijn ogen dicht en een film begint te lopen

De deur zwaait open en daar sta jij
Zo lang geleden maar zo nabij
Eén moment zie ik je weer voor de allereerste keer
En ik weet zeker: de wereld bestaat niet
Alleen deze droom die ik droom
Nu is niet hier en hier is niet nu
Alles is déjà vu

Mijn hele leven draait om dat moment
Dat jij het bent die mij herkent
Dat jij het bent die bij me bent
Die klik, dat ogenblik

De deur wijd open en daar sta jij
Mijn hele leven blijft dat me bij
Bloesemblaadjes in je haar, vlokken sneeuw van vorig jaar
En ik weet zeker: de wereld bestaat niet
Alleen deze droom die ik droom
Nu is niet hier en hier is niet nu
Alles is déjà vu
Déjà vu

© Judy Elfferich

.
Een iets bekorte versie heb ik van onder een witte paraplu-met-lichtje voorgelezen aan bezoekers van ‘Herinnering Verlicht’, de jaar­lijkse avond­herdenking op begraaf­plaats De Nieuwe Ooster in Amsterdam. Ze kwamen luisteren in twee­tallen, in groepjes of alleen.
Dit keer deden er meer dan dertig Witte Dichters* mee. Onder zo’n paraplu ont­spinnen zich soms bijzondere gesprekken.

Herinnering Verlicht 2015
Over Allerzielen

*) Witte Dichters is een project van Jos van Hest.

Megaloceros giganteus

Reuzenhert, prehistorische kunst in de grot van Lascaux

Lang lag het begraven
in zeeëndiep zand,
het dier dat verdween.
Flinters tand, splinters been.

Tijden vervlogen en
duinen verschoven
en toen kwamen wij.

We baggerden havens,
we zeefden de zee:
oud zand werd nieuw land
waar kersverse vogels,
oerkippen van ijzer,
nu druk staan te pikken.

Ik klom op het duin
voor een blik in de verte
en doezelde weg
met zout op mijn lippen,
mijn zakken vol schelpen.

Zo vond mij de Zandwacht,
boog over me heen, wreef
de slaap uit mijn ogen –

Toen dreunde de grond
vanuit duistere lagen
en over het zeestrand
gleed dwars door de tijd
de schaduw voorbij
van dat grootse gewei.

Het reuzenhert sprong,
oud was Aarde en jong.

© Judy Elfferich

BoekieBoekie 98
Dit gedicht staat in BoekieBoekie 98: ‘Ver weg, dichtbij’. Ik schreef het na een bezoek aan De Zandwacht, een groot kunstwerk op de Tweede Maasvlakte. In het opgespoten Noordzee­zand daar worden veel fossielen uit het Pleistoceen gevonden, o.a. van mammoeten, reuzen­herten en hyena’s. In BoekieBoekie 98 staan nog meer Zandwacht­gedichten, ook van kinderen.

De Zandwacht
Oervondstchecker Tweede Maasvlakte

De Snavelstaart

Yin-yang-vogelkooi

Lang had de Snavelstaart gewacht
en stil had hij gezwegen;
aan sproeten had hij nooit gedacht,
toch heeft hij ze gekregen.

Wat is de Zin? zo peinsde hij.
Waarom kreeg ik geen voeten
of vleugels, maar voorzag men mij
van honderddertien sproeten?

Hij pakte puur op zijn gevoel
zijn staartpunt in zijn snavel
en trok zijn hele buitenboel
naar binnen door zijn navel –

En floep! hij was een Suizebol,
vanbuiten vol, vanbinnen dol,
die door de ruimte tolde

tot hij in ’t sterrenstelsel Froen
getroffen door een zwerkbalschoen
een muizenhol in rolde.

Een eeuwigheid of tig miljard
gebeurde in dat zwarte gat
geen sikkepit, geen snars, geen spat.

Er moet Iets zijn dat mij dit flikt,
dacht hij. Het is Al voorbeschikt.
Er moet Iets…
(enz.) – totdat:


Zwoesj! Froen vloog in een sterrenstorm
een bocht uit van de tijd;
prompt sprong hij in zijn oude vorm
van voor de sproetigheid.

(Een achterlijf van enkel staart,
als voorlijf slechts een snavel
en met daartussen uiteraard
die peilloos diepe navel.)

De Snavelstaart is terug bij af:
hij weet van niks en zwijgt.
Vandaag of morgen staat hij paf,
als hij weer sproeten krijgt.

© Judy Elfferich

De zwaluw

Zwaluwsilhouet - foto: Wikimedia Commons (José Lévy, CC by-sa)
Op de brug, tussen spiegelend water
en zonsondergang in, stonden wij.
‘Vergeet je die zwaluw ooit, later?’
vroeg ik – ‘Kijk, daar scheert hij voorbij.’
‘Nee, nooit!’ is wat jij ernstig zei.

Wat een juichende vlucht nam het leven,
wat een kippenvel plots, wat een zucht!
Tot we sterven, tot morgen, voor eeuwig
die avond, wij twee op de brug.

Vladimir Nabokov (1899 – 1977) | © vertaling: Judy Elfferich
.

Dit was het lievelingsgedicht van Nabokov.
De oorspronkelijke versie schreef hij in het Russisch: ‘Ласточка’, ‘De zwaluw’. Die staat in het eerste hoofd­stuk van zijn roman De gave.
Later maakte hij ook een Engelse versie:
.

THE OLD BRIDGE

One night between sunset and river
On the old bridge we stood, you and I.
Will you ever forget it, I queried,
– That particular swift that went by?
And you answered, so earnestly: Never!

And what sobs made us suddenly shiver,
What a cry life emitted in flight!
Till we die, till tomorrow, for ever,
You and I on the old bridge one night.

 

Volgens de overlevering ontmoette Vladimir Nabokov zijn latere vrouw Vera op een lente­avond in Berlijn, na een gemaskerd bal voor Russische emigrés.
Op een brug over een kanaal met kastanjes erlangs reciteerde zij een van zijn eigen gedichten voor hem, met haar zwart­satijnen masker nog op.