Spadoken

.
Wat kraduipt er, wat sladuipt er
in de tuin door de straduiken?
Wie kladappert met de luiken,
wie kladopt er op het raam?

Wie kradabbelt aan kozijnen,
wie fladappert met gordijnen?
Wie fladuistert daar mijn naam?

Wie sladaat opeens die deur dicht
met een keiharde kladap?
Wat kradaakt en wat knaderpt er
halverwege de tradap?

Wie schadarrelt door het huis heen
in het donker van de nacht?
Een schadim uit het gradaf?!

Daar stadommelt en schaduifelt
een schadaduw op mij af…
Een stademmetje zegt zacht:

‘Ik wil een sladokje water.
Kun jij bij het lichtknadopje?
En kun jij bij de kradaan?
Ik dradoomde van spadoken.’

Ik schadater: ‘Bangerik!
Kom, kladim bij mij in bed
met dradop voor de schradik.’

© Judy Elfferich

.
Dit versje staat in Er zit een feest in mij, Querido’s Poëziespektakel 5.
Samenstelling: Ted van Lieshout.